Over literatuur | Page 3

M. H. Van Campen
passen zou. Rijkdom aan beelden,
aan metaforen? Niet één herinner ik mij uit zijn bundel, dat wil dus
zeggen: zéker heeft niet één mij verrukt. Dit vermogen, niet slechts,
zooals ik reeds zei, door alle Oostersche volken bezeten, maar door de
allergrootste dichters van àlle tijden en àlle landen met zooveel liefde
als een van hun hoogste krachten gekweekt--men leze en her-leze bijv.
Shelley's meening daarover én die van Lord Bacon, d.t.p. door hem
aangehaald[8]--hij bezit het niet. Zielsmuziek, dat hooger-melodieuse?
Ja, sòms in zijn allerbeste oogenblikken, maar ach, maar ach, hoeveel
verzen zijn er ook niet van een verbrokkeld en knoeierig metrum,
verzen door een hortend en stootend rhythme tot rijmklankige
prozabrokjes versplinterd. Stel dezen eersten Zionistischen dichter
naast den niet-Zionistischen Querido en nog niet eens naast den
schrijver,van Saul en David, maar naast dien van den Hartjesdag in De
Jordaan, en vraag u af bij wien 't meest de essentieel-Oostersche, de
Joodsche qualiteiten blijken. Stel hem naast Heyermans.... Stel hem
naast Goudsmit en nog niet eens naast dien van het innige Joodsche
werk, maar naast, bijvoorbeeld, den schrijver eener lyrische critiek op
Mevr. Holst's Opstandelingen en vraag u hetzelfde af.... Vergelijk hem
met Canter ... En gij zult gevoelen: of deze vier het wìllen zijn of niet,
naar hun hoogste en naar hun lagere psyche, in hun deugden en hun
gebreken, zijn zij Joden,[9] [p.9] en of de Haan het ook met zijn heele
hart en ziel wìl zijn, hij blééf naar zijn hoogste psyche, slechts een naar
het Joodschap verlangende. Te betreuren noemde ik dit, niet alleen om
hemzelf--al ware 't alleen om hem, het zou reden genoeg zijn, want al

het andere reeds genoemde daargelaten, welk een tragische tweespalt is
er hier niet tusschen de lagere, Joodsche, en de hoogere, de scheppende,
niet-Joodsche individualiteit--; ook niet slechts om zijne Nederlandsche
rasgenooten, want ten slotte, wat dezen betreft: een ras of rasgroep
krijgt ook den dichter, dien het verdient--; maar vooral om het
niet-Joodsche Holland. Want ware ik een Arisch instede van een
Semitisch Nederlander, ik zou voorzeker eens het volgende hebben
gezegd: "Joodsch-Hollandsche kunstenaars, mìjn ras, begrijpt het wel,
maakt geen aanspraak op de dankbaarheid van het uwe; het huisbakken
grofheidje van dat gij mijn gast en ik uw gastheer zou zijn, ik dènk er
niet aan, het te herhalen. Uw volk hier te lande, zich uitend door uwe
grootsten, een Israëls, een Heyermans en een Querido, het heeft met
daden getoond, den grond en de hemelen van Holland, zijn volk en zijn
zee lief te hebben met zùlk een liefde als men niet voor het huis eens
liefsten gastheers voelt, maar slechts voor eigen erf. Zoo erken ik, mijn
land is uw erf gelijk 't het mijne is. Maar toch, schoon het mij niet past,
hierover uit te weiden, deze ééne maal zij 't gedaan ... aarzelend ... om
uwent- en mijnszelfs wil: had dit alles ook niet anders kunnen zijn?
Waren onze vaders hier niet eeuwen vóór de uwe? Overvleugelt ons tal
niet met millioenen het uwe? En nochtans ... als eens uw
meest-grootsche verleden U onweerstaanbaar zal roepen en ge weer in
't aloude Kena'an wonen zult, zal dan uw ras één land van al de landen,
waarin het de eeuwen door heeft gewoond, zoo zonder eenige bitterheid
[p.10] kunnen gedenken als het mijne? Zoo weet ik: uw genegenheid
zal ons eeuwig zijn. Welnu, zorg gij dan, dat ook onze lievende
heugenis aan U een eeuwige zij. Hoe? Door U-zelf, een kind van uw
ras te wezen. Als gij dan zult zijn heengetrokken en mijn Volk zal, in
de toekomende eeuwen, op Holland's hooge dagen, de juweelschrijnen
openen van zijn taal, dan zullen geburen en vrienden vragen: "Wie
schonk u deze vreemde sieraden, die toch voorzeker exotisch zijn,
niet-Westersch is ook immers in vele de mengeling van verheven
schoonheid en gebrekkige leelijkheid. Hadde een Groote, van welk ras
hij zij, ze gemaakt, ik zou de laatste missen, doch hadde een kleiner
Wèsterling ze gewrocht, de eerste ware veel geringer." En het zal
antwoorden met een stillen glimlach: "Deze schonk mij een vriend, die
vele jaren bij mij woonde en vele kunstvaardige zonen had; eendracht
zegende onze verscheidenheid; de een overheerschte den ander niet; hij

achtte mij niet gering om mijn koele soberheid en zelfbeteugeling, ik
hem niet om zijn praallievende onstuimigheid. Zoo werkten wij, ieder
naar eigen diepsten aard, en vulden deze schrijnen, tot ons beider
verlustiging. Hij liet ze mij toen hij ging.... Wanneer ik ze zie, gedenk
ik zijner, mijn vriend, die nu onder de palmen en bij de olijfbosschen
woont".--Evenwel, wanneer gij niet een kind van uw ras zult willen of
kunnen zijn; zoo gij met het groot assimilatie-vermogen; dat gij
ongetwijfeld bezit, ons tot in onze scheppende eigenschappen zult
navolgen en met het ontleende het ras-eigene bedekken, of het
ras-eigene niet
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 112
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.