van koningin Aahmes te begroeten.
En toen het kind verscheen, verheugden de godinnen zich en de geesten van Pé en van Dep zongen lofliederen haar ter eer, want de dochter van Amon-Ra zou eens op den troon van Horus van de Levenden zitten en over het Land van Egypte regeeren tot eer van de Goden. Hatshepsut werd zij genoemd, eerste der Edele Vrouwen, goddelijke der Diademen gunstelinge van de Godinnen en geliefd door Amon-Ra. En de Goden beloofden haar, dat zij meesteres zou zijn van alle landen onder de zon en dat zij als koningin zou verschijnen op den troon van Horus in de heerlijkheid van het Groote Huis. En de gunst van Amon-Ra viel haar voor altijd ten deel.
IV.
HET BOEK VAN THOT.
Ahura was de vrouw van Nefer-ka-ptah en hun kind heette Merab; onder dezen naam was hij door de schrijvers opgeteekend in den Tempel des Levens. En ofschoon Nefer-ka-ptah de zoon van den Koning was, stelde hij in niets ter wereld belang dan in het lezen van oude gedenkschriften, die geschreven waren op papyrus in den Tempel des Levens of in steen gebeiteld in de tempels; den geheelen dag en iederen dag weer bestudeerde hij de geschriften der voorvaderen.
Eens ging hij naar den tempel om te bidden tot de Goden, maar toen hij de opschriften op de muren zag, begon hij ze te lezen en hij vergat te bidden, hij vergat de Goden, hij vergat de priesters, hij vergat alles om zich heen, totdat hij achter zich gelach hoorde. Hij keek om en zag een priester staan, die zoo lachte.
"Waarom lacht gij om mij?" vroeg Nefer-ka-ptah.
"Omdat gij deze waardelooze geschriften leest", antwoordde de priester. "Wanneer gij geschriften wilt lezen, die waard zijn gelezen te worden, dan kan ik u vertellen, waar het boek Thot verborgen ligt".
Toen hield Nefer-ka-ptah niet op met vragen en de priester antwoordde: "Thot schreef het boek met eigen hand en al de tooverkunsten der wereld zijn er in opgeteekend. Als gij de eerste bladzijde leest, zult gij den hemel, de aarde, de hei, de bergen en de zee kunnen betooveren, gij zult de taal van de vogels des hemels verstaan en gij zult weten wat de kruipende dieren der aarde spreken en gij zult de visschen tot op de donkerste diepte der zee zien. En als gij de volgende bladzijde leest, kunt ge, al waart gij dood en in de wereld der geesten, terugkomen op aarde in de gedaante, die gij eens hadt. En behalve dat zult gij de zon zien schijnen aan den hemel te gelijk met de volle maan en de sterren en gij zult de groote gedaante van de Goden aanschouwen".
Toen sprak Nefer-ka-ptah: "Bij het leven van Pharao, dat boek zal in mijn bezit komen. Zeg mij, wat gij verlangt en ik zal het voor u doen."
"Zorg voor mijn begrafenis," zei de priester. "Zorg er voor, dat ik begraven word als een rijk man met priesters en klaagvrouwen, offers, plengingen en wierook. Dan zal mijn ziel in vrede rusten in de Velden van Aalu. Honderd zilverstukken moeten er besteed worden voor mijn begrafenis".
Toen zond Nefer-ka-ptah een vluggen bode uit om het geld te halen en hij stelde den priester honderd zilverstukken ter hand. Toen de priester het zilver genomen had, zei hij tot Nefer-ka-ptah:
"Het Boek ligt te Koptos midden in de rivier. Midden in de rivier ligt een ijzeren kist. In de ijzeren kist zit een bronzen kist. In de bronzen kist zit een kist van keté-hout. In de keté-houten kist zit een kist van ivoor en ebbenhout. In de kist van ivoor en ebbenhout zit een zilveren kist. In de zilveren kist zit een gouden kist. En in de gouden kist zit het Boek van Thot. Rondom de ijzeren kist krioelen slangen en schorpioenen en allerhande kruipende dieren en daar boven op zit een slang, die geen mensch kan dooden. Deze moeten dienen om het Boek van Thot te bewaken".
Toen de priester uitgesproken had, snelde Nefer-ka-ptah uit den tempel, want zijn vreugde was zoo groot, dat hij niet wist, waar hij was. Hij liep snel, ten einde Ahura te zoeken en haar te vertellen van het Boek en dat hij naar Koptos wou gaan om het te zoeken. Maar Ahura was zeer bedroefd en zeide:
"Ga niet op reis, want moeite en verdriet wachten u in het Zuidelijk Land".
Zij legde haar hand op die van Nefer-ka-ptah, alsof zij hem terug wilde houden van het verdriet, dat hem wachtte. Maar hij wilde niet tegengehouden worden en rukte zich los van haar en begaf zich naar den koning, zijn vader. Hij vertelde den koning alles, wat hij vernomen had en zeide: "Geef mij de koninklijke bark, o mijn vader, opdat ik naar het Zuidelijke Land moge gaan met mijn vrouw Ahura en mijn zoon Merab. Want het Boek van Thot moet en zal ik hebben".
Dus
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.