figuren, waaronder de artist, om mogelijke verwarringen te voorkomen, de namen Apollo en Erato schreef staan in dansende houding op een nogal soliede, vettige wolk.
Klokslag half negen waren alle plaatsen bezet--ook op 't schellinkje zat een gedistingeerd publiek, n.l. de eerste officier en de eerste machinist met andere officieren en gewone stervelingen. Zelf "leelijkerd" de hond van den bootsman, had daar een plekje gevonden, van waar hij met den ruigen kop op de voorpooten, met zijn verstandige oogen het schouwspel kon aanzien.
Het was heerlijk weer, erg warm, maar daaraan raakt men op 11°.38 NB. en 53°.40 OL. wel gewoon. De boot slingerde niet zoo veel als 's morgens, toen er zelfs nog even sprake van was, dat de voorstelling niet zou doorgaan, maar onze komandant had gezegd: "'t zal wel losloopen van avond"--en 't liep los!
Na een schitterende ouverture, door "de gloeiende pook," het puik-muziek-corps der stokers, met veel brio gespeeld, begon de voorstelling.
't Publiek had bepaald plezier--er heerschte een echt prettige toon en van 't schellinkie af werd met stalles en ander publiek menig hartig woordje gewisseld. Soms klonk het heel familiaar--"O! Hein geef de flesch reis an, we zullen 'n krakertje nemen!"
De voordrachten slaagden uitmuntend en eenige millitairen, die acrobatische toeren en platische standen ten beste gaven werden uitbundig toegejuigd.
De entre-actes werden verdienstelijk aangevuld door Soli op groote trom, triangel, harmonica of tamboerijn of ensemble nummers van "de gloeiende pook." Trots het slingeren van 't schip slaagden de gymnastische standen van twee en drie hoog menschen op elkaar vrij goed en toen ze éénmaal door de zee werden omgeworpen lachten de executanten het hardst.
De kommandant, die zeer bescheiden, achter de stalles een plaatsje had gezocht, om meteen een oogje te kunnen houden over 't publiek daar achter, dat nog al gemengd was, deed intusschen met groote vrijgevigheid allerlei versnaperingen ronddienen.
Hij blijft altijd even kalm en vriendelijk, maar toch ziet men het hem aan, dat hij schik heeft in zóó'n uitvoering, al zou 't maar alleen zijn, omdat zijn passagiers er een aardige afleiding door hebben.
't Was heel eigenaardig, zoo'n voorstelling bij te wonen, terwijl de boot, nu en dan sterk overhellend, gedurig zachtkens schommelend door de deining van den Indischen Oceaan, met den gewonen spoed van 70 mijlen per etmaal door de golven sneed.
't Gedruisch van 't water, 't gedreun en gestamp der onvermoeid, onophoudelijk doorwerkende machine merkte men nauwelijks meer,--men raakt allengs aan die geluiden gewend. Alle aandacht was op tooneel en spelers gevestigd. Men vergeet feitelijk voor enkele oogenblikken, dat men zich op een bodem bevindt, die, hoe groot en stevig ze ook moge zijn, toch als een notendop kan worden heen en weer geslingerd, zoodra het verraderlijk element zich weren wil.
't Moet, dunkt mij, voor den kommandant aangenaam zijn om te zien, te ervaren, hoe gerust al die menschen daar te samen zijn. Hij moet juist in zulke oogenblikken gevoelen dat men het volste vertrouwen in zijn kunde en ondervinding heeft,--maar tegelijk zal hem ook zijn groote verantwoordelijkheid te binnen schieten, als hij zóó veel menschen voor zich ziet, die aan niets anders denken dan aan hun amusement.
* * * * *
Op 't achterdek klinkt vroolijk het orkest van "de gloeiende pook"; wals, mazurka en pas de quatre wisselen elkander af, luchtig en jolig draaien de paartjes rond, puffend van de warmte, met wangen rood en gloeiend van pret en vóór in 't logies der Javanen ligt Sariman, de jongen van den kommandant, te sterven. Niemand weet het, want niemand heeft opgemerkt, dat Sariman vroeg ter kooi is gegaan.
Voormiddags had de kommandant hem nog laten roepen om iets voor hem te doen--een kleine reparatie aan een kleedingstuk.
Sariman had de jas gehaald en was er zwijgend mee naar beneden gegaan.
Een inlander zegt altijd zoo weinig mogelijk en Sariman was een dergenen, die nog minder zei: hij was niet jong meer en had reeds herhaalde malen op vroegere reizen kleine ongesteldheden gehad. Wat een Javaan scheelt, komt men bezwaarlijk te weten; hij klaagt zelden en zegt alleen wanneer hij zich niet wel gevoelt "Sakit!" Is 't heel erg dan noemt hij 't "Sakit kras," meer kan men niet van hem te weten krijgen en obat-blanda (geneesmiddelen) neemt hij hoogst ongaarne in.
Zóó had ook Sariman gedaan. In 't begin van den avond had hij gezegd "Sakit!" en tegen 't vallen van den nacht "Sakit kras!" Meer niet. Hij was gedurende de feestvoorstelling ongemerkt ter kooi gegaan en toen de Mandoer (de opperkellner) hem 's morgens om 5 uur, als naar gewoonte wilde wekken, vond hij hem dood en reeds verstijfd.
Arme kerel! misschien had hij daar in zijn donker benauwd logies nog een oogenblik gedroomd van zijn land--hij was een Orang-Soerabaia--van de groene bergen van Java, van den Klapperboom, die bij zijn geboorte was geplant en zijn ouderdom vertegenwoordigde. Wellicht was hij nog in gedachten bij zijn vrouw en
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.