en dat het schip, al kraakt en dreunt het ook geweldig, krachtig en sterk is, beproefd door vele reizen.
* * * * *
In de zwak belichte ruimte van 't logies voor Militairen staat de sergeant, die Bijbellezing zal houden. Hij is een fatsoenlijk uitziend, kalm, bedaard man, van middelbaren leeftijd, 't Licht uit de partrijspoorten schijnt op zijn gladgeschoren gelaat en kaatst fel terug op 't glimmend gepoetste expeditiekruis en de medailles, die zijn uniform versieren.
Hij is niet gekommandeerd tot de godsdienstoefening, de bijbellezing wordt door hem niet op bevel gehouden en de militairen zijn niet gehouden die aan te hooren.
--'t Is puur liefhebberij van weerskanten, zei een van de equipage die mij vertelde dat er 's morgens om negen uur godsdienstoefening zou worden gehouden.--De sergeant is een beetje in den Heere, maar--de man tikte even met de hand aan de uniformpet--alle respect voor hem, 't is een patente kerel, een vent, die orde onder zijn jongens weet te houden. Ze mogen hem allemaal even graag lijden, want hij is zooveel als 'n mensch, zie je? Hij weet te geven en te nemen en hij heeft hart voor z'n mannetjes. 'k Heb vroeger wel meer van die lui ontmoet, die 't erg van Onze lieve Heer beet hadden, maar die verveelden je satansch, met 'rlui gewauwel. Dat doet deze sergeant niet! Begrijp je, daarom kan ik hem velen, hij gebruikt z'n verstand en hij zeit bij z'n eigen: lust je niet van de kost, die ik oplepel, welaan zet er je mond dan niet aan, ik zal je niet forceeren. Dat's royaal gesproken en daardoor komt het dat de jongens Zondags naar hem komen luisteren; ik mag hem ook wel af en toe 'reis hooren. Hij kan 't zoo netjes zeggen, dat je dadelijk begrijpt wat hij meent en dat 't door je boddy en je ziel gaat. Vroeger heb ik, als ik niets beters te doen had, in de kerk naar den dominee geluisterd, maar dat was me gewoonlijk te machtig, hé? Die hemeldragonders maken meestal zoo'n herrie bij 't geen ze zeggen en schelden je re?el uit voor verdommelingen en meer rariteiten--daar moest ik niemendal van hebben. Maar deze sergeant mag ik wél, die meent wat ie zeit en hij zeit 't kort: pas op je plicht, doe je zaken, hou je neus uit de polletiek ga je niet te buiten aan de jandoedel en hou groot van Onze lieve Heer en bedank 'm voor al 't genige wat hij aan je doet. Zie je, meneer, dat is zoowat schering en inslag van z'n redenasies. Daar kan ik me best mee vereenigen en als je dan weet dat die sergeant geen slaapmuts is en op z'n tijd die bruine sloebers afgerazend op 'r falie heeft weten te spelen, dan zeg je: laat 'm z'n liefhebberij! 'n Mensch kan d'r altijd wat van leeren, 'n goed woord kun je altijd gebruiken. Ja, de sergeant is 'n aardige kerel. Je zult ze van avond reis hooren zingen, de jongens; hij heeft ze zooveel als gesorteerd, begrijp je, de moffen bij mekaar, de belsen ampart en de Hollanders sok op der eigen. De moffen zingen d'r lui eigen liedjes, de belsen en Hollanders laat ie samen die moppies van Sanky instudeeren; 't bennen liederen van godsdienstige aard, maar ze klinken mooi--nou, wat wil je meer? Om de klank is 't 'm toch maar te doen, hè! Begrijp je, meneer! als je zoo'n sergeant bij 'n detachement hebt is 't 'n pleizierig ding. Daar mag de kapitein net zoo blij mee wezen als met 'n goeie Baboe voor z'n kinderen; op reis is zoo'n onderofficier vrij wat beter dan 'n bullebak of 'n kerel die de jongens stijf vloekt. Wil je wel gelooven, meneer dat ik den sergeant nog nooit een onvertogen woord heb hooren zeggen--hij is altijd ferm bij de pinken, maar fatsoenlijk als een sjentelman....
't Is negen uur (twee glazen); in het logies zitten een groot aantal soldaten op de banken langs de eettafels, velen met een klein bijbeltje in de hand, anderen hebben plaats genomen op hun kist, op bankjes of op den grond. De sergeant staat voor de tafel en leest met duidelijke stem een kapittel uit den bijbel, hoe Johannes de Dooper kwam om den weg voor Jezus te bereiden. Met aandacht volgen de soldaten hem en als hij dan, het boek sluitend, in eenvoudige, duidelijke taal het gelezene toelicht en op de soberheid en matigheid wijst van Johannes, die zich met water, wilde honing en sprinkhanen voedde, zegt hij:--Zoo moet jelui nu bedenken, dat 'n mensch nooit matig genoeg kan wezen; jelui hebt het veel beter dan zoo'n man als Johannes, jelui hebt wat je hart begeert en wat je mond lust waarom zou je Gods goede gaven dan misbruiken, dat's nonsens! Maar je mag ze
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.