Op de olifantenjacht in Oeganda | Page 4

Baron de Langsdorff
van
Lado! Het was loodkleurig. Er werd geen woord tusschen ons
gewisseld. In doodsche stilte wachtten we, totdat de dragers zich bij
ons hadden gevoegd. Uit de verte deden ze al vragen; maar onze
gezichten zeiden genoeg en ontmoedigd, zonder een woord, gingen we
weg, de kudde achterna. Twee uren lang volgden we die tusschen het
neergeslagen gras en de omgeworpen boompjes en struiken; eindelijk
zagen we de dieren weer, maar verweg, zeer ver, en altijd in beweging;
ze eten al loopend en kunnen zoo aanzienlijke afstanden afleggen. We
moesten er voor dien dag van afzien, en in treurige stemming sloegen
we den weg naar het kamp weer in.
Het was een stille thuiskomst en een sombere avond. Rondom de vuren
hielden de dragers hun beschouwingen over de gebeurtenissen van den
dag. Het woud, dat zich om ons uitstrekte, leek vijandig in de duisternis,
en het lied van den stroomenden Nijl, dat we in de laatste dagen zoo
vroolijk hadden gevonden, drong gedempt tot ons door in de wijd
geopende tent. Op het smalle veldbed uitgestrekt, vervloekte ik mijn
noodlot. Waarom had ik zoo gauw geschoten? Waarom op den slaap
gemikt? Met een karabijn van groot kaliber had ik liever op het hart
moeten schieten, hoog achter den schouder. Een kogel van 500 kan
moeilijk heen dringen door de sponsachtige massa, door de beenderen

aan den slaap gevormd. Ik had het Lee Metford moeten gebruiken. In
de hersenen is een speldeprik voldoende, en de kogel van 303 zou zich
een weg hebben gebaand. Men moet mikken een weinig boven de
opening van het oor, waar de beenderen hard zijn en gemakkelijk
doordringbaar. Waarom had ik daar niet aan gedacht! En toen ondanks
alles de vermoeienis mij de oogleden sloot, zwoer ik mijzelven, eer ik
mij aan den slaap overgaf, dat ik Uma niet wilde verlaten eer ik
revanche had genomen.
Van dien dag af dateerde een hardnekkige vervolging, en toen den
volgenden morgen de zon opging, waren we reeds een heel eind op den
weg achter de olifanten aan. Helaas, zes uren aaneen volgden we het
spoor, zonder terrein te verliezen of te winnen. De hoopen uitwerpselen,
die wij telkens ontmoetten, wezen de afstanden aan, en blijkbaar waren
de olifanten uitgetrokken op een langdurigen trek. Dat kon men zien
aan hun manier van marcheeren, achter elkander aan, zonder dat een
enkele afweek van den weg, door den voorste gevolgd. Het scheen wel,
of ze wisten, waar ze heen wilden; het is geen loopje op goed geluk af.
Nu hadden ze den Nijl bereikt en hielden zich een oogenblik op in een
vlakte aan de rivier, vol boomen en struikgewas; maar dan plotseling
sloegen ze links af en het spoor verwijderde zich van de rivier. Wij
volgden steeds. Het land werd golvender en meer open. Op de heuvels
kon men ver zien over een laagte en tot een volgende terreinverheffing,
en op ieder der hooge punten hadden wij dezelfde hoop, dat misschien
de olifanten daar dichtbij ons zouden zijn, achter de volgende hoogte,
en iederen keer onderzochten we den grond vóór ons, het minder dichte
struikgewas en de vlakte met geel gras. Maar het was altijd te vergeefs
en we hervatten den tocht, gedragen door dezelfde gedachte naar den
volgenden heuvel.
Er was iets verderop een plas in een diepe kloof. Daar waren de
olifanten blijkbaar wezen drinken. De kanten waren platgetrapt onder
het gewicht hunner lichamen, en we zagen van dichtbij, dat ze één voor
één op den buik moesten zijn voortgeschoven, om de diepte te bereiken.
Aan den overkant had zich een reuzentrap gevormd in het zand, die
duidelijk de indrukken vertoonde van hun lompe pooten, waarna het
spoor weer gewoon rechtuit vervolgde. "De volgende waterplas is heel
ver," zei Lado, "het geeft voor vandaag toch niets meer."
Wij hielden een korte rust aan het gele water, en daar de mannen een

bijennest hadden ontdekt, verdeelden ze de honigraten onder elkander.
Daarna keerden we op onze schreden in de richting van den Nijl terug.
Vijf dagen lang liepen we zoo door de wildernis met afwisselende
oogenblikken van hoop en ontmoediging. Vier malen werd het kamp
verplaatst, steeds meer naar het Oosten hoogerop aan de Uma. We
waren nu te midden van de kale heuvels, die het Nijldal begrenzen; er
groeide hoog gras en laag struikgewas. Hier en daar had een brand den
plantengroei verwoest, en gras en struiken staken nog zwart geblakerde
stengels en takken uit boven een bedding van asch, waar de pooten der
olifanten breede indrukken in achtergelaten hadden. Hooge rotsen, door
de erosie gespaard, staken boven de omgeving uit, en hun vale kleur
harmoniëerde met de algemeene grijze tint.
In de brandende woestijn vormden een paar wilgenboschjes, die
vriendelijke schaduw boden, een ware oase. Talrijke khors of
rotsachtige ravijnen met steile, zandige hellingen doorsneden het bosch.
Het was
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 11
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.