Op de olifantenjacht in Oeganda | Page 3

Baron de Langsdorff
hemel,
toen wij op een open ruimte kwamen en vijf olifanten doodstil zagen
staan te snuiven in den wind; die stilte en die dreigende
onbewegelijkheid maakten nog meer indruk op ons dan hun
bewegingen. Geen spier van hun reuzenlichamen bewoog, alleen ging
de snuit langzaam omhoog, snoof aanhoudend de lucht in, ging weer
neer en ontrolde zich opnieuw.
Het waren wijfjes. "Lissa, wacht," zei Lado en plotseling de hand
uitstrekkend, wees hij naar twee groote, grijze plekken in de verte, die
ik met mijn kijker spoedig herkende als twee troepen olifanten. Op een
open weide te midden van wilgen met groene bladeren stonden een
paar reuzenboomen, en in de schaduw daarvan stonden de groote dieren
dicht opeen, net als gewoon vee in Afrika en Europa tijdens de
middaghitte van den dag. Op den voorgrond lagen bij een jongen wilg
twee andere olifanten. Ze hadden mooie snijtanden en ons besluit was
spoedig genomen; we zouden op die laatste afgaan.
We liepen om de rustende groep heen en kwamen vlug vooruit. Het
terrein, dat uit de verte vlak had geschenen, bleek vol holen en gaten en
zeer steenachtig, en wat een weide scheen, was een ruime vlakte, met

het afschuwelijke olifantengras bedekt. De zon overgoot het veld met
licht, en de lucht weerkaatste de heete stralen. Alles sliep in de
omgeving bij het eentonig gesjirp van de krekels; een zacht windje
bewoog lichtelijk de toppen der hooge grasstengels en het groene loof
der boomen, en dat geruisch stoorde de liggende dieren niet in hun rust.
Zouden wij dien godsvrede verbreken en den dood brengen, waar vrede
en veiligheid heerschten? Maar de teerling is geworpen! Lado ging
voorop met het 500-geweer en Aboe Doema volgde mij met het Lee
Metford.
Wij konden in het hooge gras niets anders zien dan de toppen der beide
boomen en Lado liep er vlug heen, met vasten, beslisten stap. We
waren op een afstand van tweehonderd meter, op honderd meter, op
vijftig meter, en Lado liep maar door, zonder zich te bekommeren om
het geluid der geknakte stengels. Om mijn geweer te grijpen, had ik de
hand uitgestoken; maar hij vatte die in de zijne en trok mij zoo naar den
wilg en de beide liggende olifanten. Vijf-en-twintig meter! twintig
meter! vijftien meter! Het kon haast niet waar wezen; ze moesten ons
zien of ons hooren, en tusschen de stengels door keek een der olifanten
onzen kant uit en knipte met zijn kleine oogen in onze richting.
Blijkbaar moest hij iets zien, zonder te begrijpen wat het was, want hij
bewoog zich niet: de olifant was bijna blind. De andere, het slachtoffer,
waar ik het op gemunt had, bespeurde niets en bleef bezig, op
onverschillige manier met zijn snuit de takken van den jongen wilg te
schillen. Zijn reusachtige ooren zwaaiden heen en weer, als mechanisch
bewogen. Tien meter! Tot hoe ver zou Lado gaan? Nog enkele
schreden, en eindelijk liet Lado mijn hand los, stak mij het geweer toe
en verborg zich, terwijl hij mij met den vinger den slaap aanwees, als, o
noodlottige dwaling, de plek, waarop ik moest schieten. Gauw, dacht ik,
anders zal het dier mij zien, en het schot ging af.
Onmiddellijk was het alles leven in de omgeving; twee grijze, ronde
massa's stonden van den grond op en staken ver boven mij uit, en
eenige meters verder waren de plotseling wakker geworden olifanten
opgesprongen en trapten het gras plat, onzeker van welken kant het
gevaar kwam en welke richting ze moesten inslaan. In de grassen
verschanst, zag ik ze niet; maar ik ried waar ze waren, groote stappen
makend, met den staart rechtuit gestrekt, de ooren open, den snuit
opgeheven, klaar tot den aanval. Ik hoorde hun zware schreden en de

slagen met de trompen tegen de grassen, die links en rechts neervielen.
Dat was te veel voor Lado. Hij schreeuwde en vloog snel achteruit met
veel geraas van neergeslagen gras. Dien kreet hadden de olifanten ook
gehoord. Een plotselinge stilte, die iets dreigends had, volgde op het
rumoer en de verwarring; een seconde nog, die een eeuw leek voor
mijn gevoel, en in het volgende oogenblik scheen het, of er een hoos
over den heuvel ging, die de hooge grassen vernielde en brak, alles op
haar weg neerwierp, met het geweld van een lawine over een kloof
vloog, den tegenoverliggenden kant weer opsprong. En nu zagen wij
niet tien, vijftien, twintig, maar vijf-en-veertig of vijftig olifanten, uit
alle macht dravend, den heuvel over en verdwijnend aan de andere
zijde.
Dezen keer gered! Maar alles moet nog eens worden overgedaan. Er
was geen dier gevallen, geen enkel was achtergebleven, geen spoor van
bloed was te zien. Hoe kan ik mijn teleurstelling beschrijven en mijn
gekwetste eigenliefde tegenover mijn metgezellen! Een olifant missen
op zoo'n afstand! Hoe was het mogelijk! En het verschrikte gezicht
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 11
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.