Op de Faröer | Page 5

Anna Seé
van die pret. Ieder zoekt
snel zijn boeltje bijeen, dat altijd gereed ligt voor de groote gebeurtenis,
waarnaar zoo verlangd wordt, en allen maken hun toebereidselen tot
den strijd. Het is een leven en een drukte van belang in dit bijzonder
geval, en ze moeten de schade van lange maanden van kalmte inhalen.
In de haast om weg te komen verliezen ze nog tijd en onophoudelijk
klinkt de kreet: "Grinde! Grinde!" dat is "de dolfijnen!" door alle echo's
herhaald.
Alles moet snel gaan, want als ze niet in een kwartier klaar zijn om tot
de vervolging der dolfijnen over te gaan, loopen ze gevaar, het spoor te
verliezen. Dus weinig minuten nadat de vuren aan alle kanten zijn
ontstoken en het sein hebben gegeven, hebben de jagers zich gekleed in
hun oliepakken, hebben ze hun wapens in gereedheid gebracht, als
harpoenen, messen, stokken en haken en eenigen voorraad ingepakt.
Vrouwen, kinderen en grijsaards wonen het vertrek bij. De kinderen
schreeuwen van opgewondenheid. De vrouwen doen nog gauw in de
voorraadzakken wat zeehondevleesch, brandewijn en enkele sneden
rauwe visch of schapevleesch. Terwijl de grootvaders, als de grijsaards
bij Homerus, die om hun zwakte niet aan den strijd konden deelnemen,
toezien met den weemoed om voorbijgegane dingen, wijzen ze nog hen
terecht, die zullen deelnemen aan het feest, dat voor hen niet meer is
weggelegd.
De mannen maken de touwen los, waarmee hun booten waren
vastgelegd aan den oever, en krachtig doen de roeiers hun best onder
het zingen van toepasselijke liederen. Ze volgen allen de boot van
dengene, die het eerst de dolfijnen heeft opgemerkt en ze den eilanders
heeft aangewezen. Die boot, die, bij wijze van vlag, aan den top van
den mast een oud kleedingstuk heeft hangen of een ander vod, vaart in
onbekende richting, geheimzinnig aangewezen door een min of meer
ongewone beweging van de zee en geluiden van groote ademende en

snuivende dieren.
De dolfijnen maken zich, zoo snel ze kunnen, uit de voeten in hun
schrik voor de onbekende wezens, die hen vervolgen en die, hen nauw
insluitend, ze drijven naar het uiteinde van een fjord, waar de groote
walvischachtigen niet kunnen ontkomen.
Zijn ze in de val, dan laat men ze met rust, en ze mogen vroolijk
rondzwemmen met het geruste gevoel, aan een onbekend gevaar te zijn
ontsnapt. De booten, die ze eerst nauw insloten, schijnen niets kwaads
meer in den zin te hebben; maar intusschen zijn de visschers haastig
bezig, den toegang tot het kanaal af te sluiten, zoodat het water geen
naar de volle zee open fjord meer is, maar een kom, een besloten ruimte,
waar het gevecht zal plaats hebben, of liever waar de moordpartij zal
beginnen, want nu zijn alle dolfijnen ten doode gewijd.
Als ze de huizen van het dorp zien, het grijze, zandige strand en de
menschen, die er staan te kijken, maken de groote dieren rechtsomkeert
en zwemmen vlug weg uit de gevaarlijke buurt met een reeks sprongen
en buitelingen. Dan plotseling zien ze zich den weg afgesneden, en
terwijl ze, verschrikt en gedesoriënteerd, niet weten of ze weer moeten
omkeeren, geeft de meester van de voorste boot den eersten
harpoenstoot.
De dolfijnen zijn beangst. De zware vinnen gaan levendig heen en weer
en doen de zee koken en de booten schommelen.
Er wordt nu niet meer gezongen, en men hoort alleen den kreet: "Stick!
Stick!" dat is "getroffen, getroffen," uitgestooten door mannen, die
zonder ophouden met hun harpoenen steken, met hun stokken slaan en
met hun messen raken. In den verwoeden strijd voelen ze geen
vermoeienis; ze dooden al maar door, vergetend te slapen en te eten,
zich in moordlust vermeiend en steeds weer hun kreet aanheffend van:
"Getroffen! Getroffen!"
Alleen de geestdrift van de Spanjaarden voor hun stierengevechten kan
eenig denkbeeld geven van de opwinding der Faröereilanders tijdens
den moord op de legioenen van dolfijnen, een moordtooneel, dat soms

twee of drie dagen duurt.
De dolfijnen gaan sterven. Hun huid, die zeer olieachtig is, kleurt zich
purper van het bloed, dat uit hun afschuwelijke wonden vloeit. Hun
stuiptrekkingen brengen het water van den fjord in beweging, en er
gaan hooge golven. Hun vinnen bewegen met een kracht, die
vertienvoudigd is door woede en pijn, zoodat meer dan één boot wordt
omvergeworpen. Maar de eilanders, anders zoo gewillig en
dienstvaardig, merken nauwelijks het gevaar waarin hun kameraden
verkeeren. De kreten van hen, die zullen verdrinken, en die door een
slag met een dolfijnvin doodgeslagen kunnen worden, worden
overstemd door het vreeselijke "Stick! Stick!" in het oneindige herhaald.
Die uitroepen, die weerklinken tusschen de doodskreten der groote,
stervende monsters, zullen een drukkende herinnering nalaten aan deze
tragische en emotievolle dagen.
Dan eindelijk worden de lijken naar het strand geduwd, elk dier
ongeveer zes meter lang. Onder toezicht van den gouverneur en de
burgemeesters of sysselmands worden ze genummerd, door
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 11
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.