en mij voor te stellen aan den directeur, den heer Kr��ger; bovendien ried hij mij aan in dien tusschentijd naar Matafele, het westelijk deel van Apia te gaan, om in de groote magazijnen en kantoren van de Duitsche Handel- en Plantage-Maatschappij kennis te maken met de ambtenaren, daar ik dikwijls met deze heeren zaken zou moeten doen. Hij zou mij een zijner kantoorbedienden meegeven, om mij aan te dienen.
Zeer vriendelijk werd ik door mijn toekomstigen collega ontvangen, en rondgeleid in de voornaamste pakhuizen, waar een kolossale voorraad van kopra, katoen en andere tropische gewassen opgestapeld lag, die naar Europa moest ingescheept worden.
Twee dagen na dit bezoek in Matafele begaf ik mij, volgens order van den directeur, dadelijk na zonsopgang met mijn bagage naar het strand, waar op de mij aangeduide plaats, de boot van mijnheer Beckmann gereed lag. Zij had, evenals de kano's der inlanders, den vorm van een walvischboot, maar was iets breeder, van een zonnetent aan den achtersteven voorzien, en met twaalf roeiers bemand.
Een paar minuten na mijn aankomst, verscheen de directeur, van twee bedienden vergezeld, die manden met allerlei eetwaren droegen. Wij gingen onder de zonnetent zitten en op bevel van mijn chef brachten de roeiers hun korte riemen in beweging, waarmee zij de boot bijzonder gauw deden voortgaan. Toen wij de "Falke" langs kwamen, begroette de wacht op het dek ons met een luid: "Goedenmorgen! Gelukkige reis!" hetgeen wij met hoedengewuif beantwoordden. De boot van den directeur, die aan den spiegel de Duitsche vlag voerde, was den matrozen van het oorlogsschip goed bekend.
Nadat wij den breeden ingang der haven, die door een wijde opening in de koraalriffen, welke zich langs de geheele noordkust uitstrekken, voorbijgegaan waren, zetten wij eerst regelrecht koers naar het Noorden, om op grooten afstand van de riffen te komen, waar de golfslag zoo onstuimig was, dat wij gevaar zouden geloopen hebben, door de branding tegen de rotsen geworpen te worden. Voornamelijk was deze zeer sterk en gevaarlijk v����r het schiereiland Mulinu, en, zooals mijnheer Beckmann vertelde, moesten er op die plek reeds veel schepen vergaan zijn.
Een goede zeemijl van de kust verwijderd, keerden wij ons naar het Westen en kwamen nu snel vooruit. Thans kon ik dit geheele gedeelte van het eiland overzien, en met innige verrukking het landschap bewonderen, dat zich voor mij uitstrekte. Het gedeelte van het land, tusschen de bergketen en de kust, geleek een heerlijke tuin, vol palmen, hooge, breedgetakte tamarinden, schoone boschjes van broodvrucht- en oranjeboomen en een groot gedeelte van een dicht oerwoud op die plaatsen, waar de boomen niet ter wille van de plantages geveld waren. De talrijke bergstroomen met hun groen, helder water, slingerden zich door het voorland in menigvuldige bochten tot aan het strand; het bekoorlijkst echter waren verscheiden watervallen in de verte, die dikwijls vele meters hoog van den rand van den bergkam naar beneden stortten, en op dien afstand op breede, zilveren linten geleken. Mijnheer Beckmann maakte mij in het bijzonder opmerkzaam op een prachtigen waterval, den Letogo, die ten Westen van Apia, midden in het dichte struikgewas van de rotsen naar beneden stort, en daar een bassin vormt, wel zoo groot als een meer; ik kon dit echter natuurlijk van uit de boot niet zien.
Tegen elf uur bereikten wij het doel onzer reis, gedurende welke de roeiers, inboorlingen van Upolu, hun arbeid zonder ophouden met welluidend gezang begeleid hadden. In het koralenrif, dat, zooals wij reeds vermeld hebben, het geheele eiland omringt, bevond zich een opening, waardoor kleinere schepen in een bocht naar de kust kunnen varen; deze bocht vormt de haven van Mulifanua, doch is maar van kleine afmeting.
Aan de landingsplaats werden wij opgewacht door mijnheer Kr��ger, die den vorigen dag van den directeur door een bijzonderen bode bericht had gekregen van onze komst; hij begroette ons vriendelijk en leidde ons in het door hem bewoonde stationsgebouw der Handel-Maatschappij. Dit gebouw was ook van hout, maar had twee verdiepingen; het was zeer lief gelegen, te midden van schaduwrijke mangoboomen en zorgvuldig onderhouden tuinen. Op een ruime veranda vonden wij een welvoorziene tafel, waarop ik tot mijn verrassing ook eenige flesschen bier zag staan. Een paar roeiers brachten mijn bagage en de manden met proviand in huis en gingen daarop naar hun makkers, die achter het woonhuis een onderkomen gevonden hadden in een hut, bestemd voor de bedienden.
Mijnheer Kr��ger, onder wiens bijzondere leiding ik stond, bracht mij na het ontbijt in een nette kamer, die, naar hij zeide, voor mij bestemd was; hij deelde mij mede, dat wij na een korte rust te paard zouden stijgen, om de plantages in de buurt van Mulifanua te bezichtigen.
Het rustuurtje gebruikte ik, om mijn twee koffers uit te pakken en mijn ondergoed en kleeren in de daartoe bestemde kasten te bergen. Toen ik hiermede gereed was, en mij juist wilde verkleeden, verscheen een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.