Oorlogsvisoenen | Page 8

Cyriel Buysse
aan en als die heeren er meer van wenschten te vernemen, dan moesten ze zich maar tot de stedelijke overheid wenden.
Tot de stedelijke overheid! De heeren Bollekens vader en zijn zoon, en ook de dikke notaris en de verdere stamgasten hadden al heel weinig relaties met de stedelijke overheid. De dikke notaris had eens van verre gepoogd een der wethouders te polsen, maar was barsch en leelijk afgescheept geworden. En toch: zij hadden 't zoo graag willen weten, want er was iets, iets dat ze werkelijk met geen woorden konden uitdrukken en dat hen toch zoo hevig en zoo kwellend plaagde. Die heeren durfden het onderling aan elkaar niet en aan zichzelven nauwelijks bekennen: zij misten de Rosbach. Zij hadden behoefte aan de Rosbach; zij werden ziek en bedroefd omdat ze 't heerlijk bier van de Rosbach niet meer mochten drinken!
Het was geen kortswijl, geen eigenzinnige gril; maar werkelijk een tyranisch-dwingende behoefte. In al die lange jaren van dagelijksch trouw daar komen was het een manie geworden, iets dat zij hebben m����sten om voldaan te kunnen leven. Er waren andere koffiehuizen genoeg in de stad en om beurten hadden zij er reeds velen "geprobeerd" doch niets voldeed, overal grijnsde dadelijk de Teleurstelling tegen. Er was maar ����n Rosbach, maar ����n enkel kroegje waar ze 't dol gezellig hadden, maar ����n enkel soort bier waarnaar zij verlangden en snakten en waar hun maag naar grolde van graagte: het heerlijke bier van de Rosbach!
Vooral meneer Bollekens vader voelde zich weldra zeer ongelukkig en ontredderd. Vele van die andere heeren hadden nog hun bezigheden waar te nemen; maar hij had niets, wist in 't geheel niets aan te vangen met de lange uren die hij anders aan het pleisteren in de Rosbach besteedde. Het ging niet alleen op zijn moreel, maar ook op zijn physiek gestel noodlottig inwerken; en nu kreeg hij eens aan eigen proefneming de glasheldere ervaring welke ezels toch de doctoren waren. Zij hadden hem z���� dikwijls verboden het bier van de Rosbach te drinken omdat het fataal was voor zijn knobbeljicht; welnu: sinds meer dan een week dat hij geen druppel meer geproefd had, leed hij folterpijnen en stonden zijn vingers en zijn teenen kromgetrokken van de kalkaanzetting. Was dit geen duidelijk bewijs, dat het bier van de Rosbach hem niet alleen geen kwaad deed, maar dat hij het bepaald noodig had voor zijn gezondheid?
Hij begon daarover zwaar te tobben. Was er nog maar een ander Duitsch bierhuis geweest in de stad, waarvan de baas zich niet als spion en landsverrader had gedragen! Maar overal was het 't zelfde geweest en overal werd de boel ook stuk geslagen. Iedere kneip was als een spionnen-nest vernietigd. Meneer Bollekens voelde zich het slachtoffer van een toestand waarin hij niets geen persoonlijke schuld had. Zijn gezondheid moest lijden, zijn leven moest wellicht ten onder gaan door de misdaad welke anderen bedreven hadden!
H��dden zij werkelijk die schandelijke daad bedreven? Somtijds, in sombere wanhoopsuren, ging meneer Bollekens daar wel aan twijfelen. Was het wel voldoende bewezen, bew��zen, dat de baas uit de Rosbach verraad had gepleegd? Was men niet veel te gauw, met ruw geweld, tegen hem te keer gegaan, alleen omdat hij Duitscher was? En wat was er nu eindelijk van aan, van al die tegenstrijdige verhalen: dat hij en zijn vrouw gefusilleerd waren; dat ze niet gefusilleerd maar wel gevlucht waren; dat ze niet gevlucht, maar zich nog steeds, als nagejaagde wilde beesten ergens in een hoek van de Rosbach verscholen hielden?
Het onopgehelderd raadsel kwelde en pijnigde meneer Bollekens aanhoudend; en dikwijls, in zijn droeve, doellooze uren, ging hij voorbij de Rosbach slenteren en keek hij verlangend naar die doode, strakke muren op, alsof ze voor hem het geheim zouden oplossen.
De waakzaamheid der politie was er na de eerste opgewonden dagen zeer verslapt en al kuierde nog wel om en bij de planken-afsluiting een min of meer wachthoudende politiediender, toch was er blijkbaar geen z���� onverbiddelijk streng verbod meer, dat men niet een oog daarin zou kunnen wagen. Meneer Bollekens had het dan ook reeds meer dan eens gewaagd en een aangrijpend idee gekregen der desolatie van wat eenmaal het toppunt der gezelligheid was. Was het niet wanhoopschreiend al die stukgeslagen stoelen, tafels, spiegels en dat alom gemorste, heerlijk bier, waarvan de halfgedroogde, vieze plassen nog den vloer bezoedelden? Het stemde meneer Bolleken te droevig en hij verwijderde zich spoedig uit dat oord van dood en ramp. Doch eens, bij scheieravond, terwijl hij daar alweer in wanhoop stond te kijken, schrikte hij geweldig. Hij meende, neen, hij was ervan verzekerd, eensklaps in dat oord van vernieling en verlatenheid een vage stommeling te hooren, boven de gehavende gelagkamer. Het ontstelde hem zoo hevig, dat hij in allerhaast wegvluchtte en aan den overkant der straat bevend tegen een huis ging staan. En wat zag
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 58
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.