Oorlogsvisoenen | Page 5

Cyriel Buysse
hij nu ook weer, op kwaadaardigen toon, terwijl zijn rood gezicht van ontstemming opzwol en zijn dikke wenkbrauwen zich fronsten.
Zij waren dichtbij 't kleine station gekomen, waar de knappe meid haar biljet moest nemen om naar de stad terug te keeren en de trein naderde reeds in 't verschiet, zoodat de slagboomen der spoorbaan werden neergelaten en het rijtuig eventjes moest wachten. Er is al heel weinig bijzonders aan een locaaltreintje, dat een klein station zal binnenrijden: men let er nauwelijks op. Dit was dan ook 't geval met beide heeren Bollekens. Zij praatten onverschillig voort over het onderwerp dat hen bezig hield en wellicht hadden zij de aankomst van 't konvooi niet eens met eenige aandacht opgemerkt, als daar niet v����r 't stationsgebouw een dichte schaar van menschen had gestaan, die met blijkbaar gespannen nieuwsgierigheid den trein zagen naderen. Het trof meneer Bollekens vader en hij vroeg aan den wisselwachter, die bij 't seinhuisje stond:
--Wat scheelt er dan? Wat gebeurt er? --Soldaten, meneer; massa's soldaten, die binnen moeten. De oorlog is verklaard!
Meneer Bollekens en zijn zoon schokten letterlijk van hun zitplaats op. Wat! De oorlog verklaard! Zoo ineens!
--Jawel, meneer, 't bericht is van middag om twaalf uur afgekondigd, Verzekerde de wisselwachter. Ziet ge daar al die jonge mannen bij de statie? Die moeten allen mee.
Daverend kwam de trein het stationnetje binnengestoomd. Hij was lang, lang, of er geen eind aan kwam; en uit alle wagens, uit alle raampjes, uit alle portieren hingen risten jonge mannen naar buiten geheld, die zongen en brulden, en armen zwaaiden en stampvoetten en schreeuwden, alsof zij allen wild-krankzinnig waren. De koppen zagen gloeiend-rood van benauwde hitte, opwinding en drank en honderden handen zwaaiden hartstochtelijk met driekleurige vlaggetjes.
Bollekens junior was met ����n wip uit den open landauwer gesprongen. Hij dacht aan de knappe meid, die met haar groentenmandjes midden in 't afgrijselijk gedrang zou zitten en wellicht geen plaats zou vinden; of vond ze plaats, door al die opgewonden kerels ergerlijk gemolesteerd kon worden.
--Ik ga ze daaruit trachten te halen! riep hij zenuwachtig-opgewonden tot zijn vader.
--Dat gaat immers niet! antwoordde vader Bollekens gansch ontsteld en geprikkeld.
Maar Bollekens junior was reeds aan 't rennen. Hij holde, ondanks het formeel verbod van den verwonden wisselwachter, om den dreunenden trein heen en vloog naar de wachtkamers toe. Te laat! Het stationsgebouw was door gendarmen afgezet en onder donderend joelgedruisch reed de trein weg. Bollekens junior keek peilend door de vensterramen, maar zag de knappe meid niet meer.
--Nom de Dieu!... Nom de Dieu de nom de Dieu! raasde hij woedend in 't rijtuig terugstappend.
In gestrekten draf reden zij naar de stad terug. Meneer Bollekens vader beefde akelig. Meneer Bollekens junior zat stom, met verwrongen, bleek gezicht, op zijn sigaar te bijten.
--Maar dat is toch niet mogelijk! riep af en toe, als in een kreet van opstand, vader Bollekens. En waar hij om zich heen keek, over die schoone, rijke, kalme, gouden velden badend in avondglorie, waar nog zoovele menschen, gansch onbekend met de angstwekkende gebeurtenis, rustig aan den arbeid waren, scheen het schrikbeeld van den oorlog inderdaad iets ondenkbaars, een onding, een onmogelijkheid. Doch naarmate zij dichter bij de groote stad kwamen groeide een onrust, een gejaagdheid, die zich alom scheen te verspreiden. 't Stond op de ernstige gezichten der menschen te lezen, het concentreerde zich in de kleine groepjes die gewichtig met elkaar aan 't praten waren, het liep uiteen met al wat zich bewoog, naar rechts, naar links, langs alle kanten. De heeren Bollekens kwamen twee auto's tegen, in razende vaart, vol militairen, alsof zij reeds, stormenderwijze den vijand te gemoet snelden. En zoodra zij in de voorstad kwamen waren zij midden in een krioelende, geweldig-opgewonden menigte: gesticuleerende mannen met bleeke gezichten en donkere oogen; schreiende, kermende vrouwen met schreiende, kreunende kinders die aan haar rokken hingen; en krantenjongens overal, luid-uitschreeuwend het akelig nieuws, terwijl de losse blaadjes der extra edities door de handen fladderden en de gretige hoofden dicht op elkaar drongen, om allen tegelijk te lezen.
--Naar huis, naar huis, zoo gauw mogelijk naar huis! vermaande meneer Bollekens zijn koetsier, alsof hij daardoor een ramp voorkomen kon. En de paarden renden in gestrekten draf tusschen de steeds dichter op elkaar gepakte, opgezweepte menigte, die als 't ware uit den grond scheen te rijzen, die straten en pleinen vulde en in gonzende drommen naar het centrum van de stad toestroomde.
Toen het rijtuig vlak bij huis kwam, in de straat waar zich de Rosbach bevond, was er echter geen doorkomen meer aan. De heeren Bollekens begrepen eerst niet wat er gebeurde; zij merkten slechts een kolossaal gedrang en hoorden enkel 't oproerig gejouw en geloei van de menigte; maar eensklaps zagen zij den witten gasbol boven den ingang van de Rosbach aan stukken vliegen, en meteen stormde een bende op de herberg af en brak er als een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 58
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.