Onder de wilde stammen op de grenzen van Afghanistan | Page 4

T.L. Pennell
gevoel van eer geloofde, alsook in hun traditioneel optreden tegenover hun gasten.
Tegelijkertijd streefde ik ernaar, om hen te laten merken, dat hun grootspraak, waarin ze soms ook tegen mij vervielen, niets bij mij uitwerkte, en dat ik onverschillig was voor hun waarschuwingen en bedreigingen, die vaak van hun kant een list waren, om te zien of ze mij ook konden bedriegen. Eens toen ik in een dorp over de grens was en een paar uren rust nam op het heetst van den dag, kwamen er een paar jonge kerels binnen, die pas aan een strooptocht hadden deelgenomen en nog in opgewonden staat waren. Enkelen van hen waren van meening, dat er nu een goede gelegenheid was aangebroken, om den Dokter-Sahib eens beet te nemen, en al spoedig hield een jonge man zijn geladen revolver op mijn borst en zei: "Nu gaan we u doodschieten." Ik antwoordde: "Dat zou heel dwaas van u zijn, want jullie hebt meer dienst van mij dan je denkt, en je zou stellig je met mijn middelen vergiftigen, als ik je niet zei, hoe je ze moet gebruiken."
De oudste van het gezelschap berispte hem toen en bood een soort van verontschuldiging aan voor de ruwheid van de anderen met de woorden: "Het zijn nog maar jongens en ze zijn opgewonden. Let u maar niet op wat ze zeggen. Ik zal wel zorgen, dat u geen kwaad geschiedt." Bij een andere gelegenheid kwam ik in een dorp over de grens in den laten avond. Er waren veel schavuiten in het dorp; maar het hoofd, onder wiens bescherming ik mij stelde, nam de voorzorg, mijn bed te zetten in een kring van zijn ondergeschikten, zes man, die geheel gewapend waren en die om beurten de wacht zouden houden. Ik had een dag van zwaar werken gehad en was weldra vast in slaap, en dit was mijn behoud, want mij werd den volgenden morgen verteld, dat een paar dwepers mij des nachts hadden willen dooden; maar de anderen zeiden: "Zie, hij heeft zich zonder voorbehoud aan onze bescherming toevertrouwd, en omdat hij vertrouwen heeft, slaapt hij zoo rustig; daarom moet hem in dit dorp niets overkomen."
Niet lang geleden was er een bekend roover aan de grens, Rangin genaamd, die er een gewoonte van had gemaakt, rijke Hindoes te overvallen en hun dan voor een hoog losgeld de vrijheid te schenken. Ik was gewend, ons buitenstation te Kharrak eens in de maand te bezoeken en ging meestal alleen en bij avond. Er werd mij bericht, dat Rangin, dit wetend, mij wilde wegvoeren, om een hoog losgeld te eischen. Den volgenden keer, dat ik Kharrak bezocht, ging ik met opzet aan den weg liggen slapen op een eenzame plek, dat de menschen zouden zien, dat ik niet bang was voor Rangins bedreigingen. Onnoodig te zeggen, dat er niets gebeurde; maar de menschen daar in de buurt verspreidden het gerucht, dat, daar er een engel was, die den Dokter-Sahib beschermde, het nutteloos zou wezen en dwaas, om hem leed te willen doen.
Ofschoon de eer, die een Afghaan meent verschuldigd te zijn aan zijn gast, mij dikwijls goed te pas is gekomen, was een enkele maal de inachtneming van de vormen lastig voor mij. Een rijk hoofd kan met niet minder tevreden zijn dan het slachten van een schaap, als hij een gast van beteekenis ontvangt; een armer man kan volstaan met het slachten van een vogel en de bereiding van het nationale gerecht, de pulao. Eens kwam ik in een dorp nog al laat in den avond met een paar van mijn makkers. Het hoofd zelf was afwezig; maar zijn zoon ontving mij met allen eerbied en liet een vogel slachten en kookte een lekkere pulao, waarna wij allen, vermoeid van het dagwerk, spoedig vast in slaap waren. Later was het hoofd aangekomen en had door zijn zoon van onze komst gehoord. "Heb je voor hem de dumba geslacht?" vroeg hij dadelijk, en toen hij van den zoon hoorde, dat hij slechts een kip had bereid, gaf hij daarover zijn ontevredenheid te kennen met de woorden: "Dit zal een blijvende schande voor mij zijn, als het bekend wordt dat, toen de dokter uit Bannoe, de Dokter-Sahib, in mijn dorp kwam, ik enkel voor hem een kip liet slachten. Ga dadelijk naar de kudde en neem een dumba en slacht het schaap; bereid het maal, en als alles klaar is, roep mij dan."
Zoo geschiedde het, dat omstreeks ����n uur in den morgen wij werden gewekt, en dat ons werd gezegd, dat het hoofd gekomen was om ons te onthalen, en dat het maal gereed was. Het zou niet enkel noodeloos zijn geweest, te protesteeren en te zeggen, dat wij meer behoefte hadden aan slaap dan aan een maaltijd, maar dat zou een beleediging zijn geweest voor zijn gastvrijheid. Dus stonden we vlug op
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 40
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.