Onder de wilde stammen op de grenzen van Afghanistan | Page 3

T.L. Pennell
aan den enkelen dappere en stelde een prijs
op het hoofd van Sailgai, zoodat hij niet op engelsch grondgebied kon
komen dan ter sluiks. Hij trok zich toen terug op zijn familiefort te
Goematti, dat hij nog meer versterkte en tot basis maakte van zijn
strooptochten op gouvernementsgebied.
Die werden intusschen zoo talrijk en hadden zooveel succes, dat de
indische regeering wel genoodzaakt was, een colonne tegen de
boosdoeners uit te zenden onder kolonel Tonnochy, die het bevel
voerde over het 53ste Sikh-regiment te Bannoe, met opdracht, het fort
eens en voor altijd met den grond gelijk te maken. Voordat het vuur
werd geopend, ging Mr. Donald, een hoofdambtenaar, alleen naar de
loopgraven van het fort, om met Sailgai en zijn mede verdedigers te
onderhandelen. De lange lijst van misdaden kennend, die hem ten laste
kon worden gelegd, antwoordde Sailgai, dat hij vastbesloten was, zijn
leven zoo duur mogelijk te verkoopen in de vesting, waar hij geboren
en grootgebracht was. Tot hun eer moet worden gezegd, dat ze met
vuren wachtten, tot de heer Donald bij de zijnen terug was gekeerd.
Kolonel Tonnochy bracht de kanonnen tot zestig yards van het fort;
maar onder het richten werd hij doodelijk getroffen door een schot van
de tegenpartij. Toen de versterking eindelijk genomen was door een
bestorming, waren al de gezellen van Sailgai dood en hijzelf was op
vier plaatsen gewond. Zoo wist hij zich nog voort te sleepen tot een
plek, van waar hij schieten kon op den britschen officier kapitein White,
die den aanval leidde, en schoot hem dood, waarna, bijna op hetzelfde
oogenblik, de ordannans van den overste aan Sailgai het genadeschot
toebracht.
In sommige opzichten heeft de Afghaan zulk een buitensporige
ijdelheid in verband met zijn bijzondere opvatting van sjarm, dat hij
woedend wordt om een vermeende beleediging en zich soms ten
hoogste belachelijk maakt, zoodat hij er zich niet uit kan redden, dan
door nog meer van zijn eer te offeren.

Zoo iets had plaats in December 1898. De athletische spelen van de
zendingsschool waren aan den gang op de plaats der school, en de
staatkundige leiders van de Tochi's en Wano's waren in de buurt
vergaderd in een jirgah of bijeenkomst van de vertegenwoordigers der
Mahsoeds en Darwesj Khels, afdeelingen van de Waziri's. Plotseling
werd er geroepen: "De Waziri's hebben ons aangevallen!" en een
oogenblik heerschte er de grootste verwarring. Waziri's zag men de
school en de bijgebouwen inloopen, en een groot aantal van de
toeschouwers, die naar het spel waren komen kijken, namen overhaast
de vlucht. Maar het bleek al spoedig, dat wel verre van ons eenig
kwaad te willen doen, de Waziri's er niets mee te maken hadden, maar
dat de Mahsoeds vluchtten voor de Darwesj Khels, die hen
achtervolgden en hen achterna zetten in de zendingsgebouwen, waar ze
een toevlucht hadden gezocht.
De vergadering had een vreedzaam verloop gehad, totdat een Darwesj
Khel in zijn gesticulaties te dicht bij den zetel van den politieken
ambtenaar kwam. Een Mahsoed, die het oneerbiedig vond, duwde hem
weg met onnoodige heftigheid, zoodat de man viel. De Darwesj Khels
in zijn buurt vielen den Mahsoed aan, zeiden, dat hij het uit
kwaadwilligheid had gedaan en begonnen hem te slaan. In het volgend
oogenblik was de heele vergadering slaags geraakt; maar de Mahsoeds,
die verre in de minderheid waren, zochten zich door de vlucht te redden,
en daar onze gebouwen het naastbij waren, waren ze onceremonieus bij
ons binnengevallen, met hun vervolgers achter zich aan. Er kwam
gelukkig niets ernstigs uit voort, en beide partijen konden al gauw
lachen om hun heethoofdigheid.
Een in het oog vallende karaktertrek van de Afghanen is hun
grootspraak; bluffen doen ze graag, en daardoor lijken ze wel eens
geduchter, dan ze zijn, voor diegenen, die niet met hun karakter bekend
zijn. Hun ruwheid en tyrannie tegenover wie in hun macht is, zijn
afstootend; maar tegelijkertijd hebben ze grooten eerbied voor de
verpersoonlijking van macht of bruut geweld en worden trouwe en
toegewijde aanhangers van wie ze meenen, dat hun meerderen zijn.
Mij is dikwijls gevraagd, of ik geen revolver bij mij droeg, als ik op

reis was onder die wilde stammen. Als een zendeling gewapend was,
zou dat niet enkel zijn succes in den weg staan, maar het zou een
aanhoudend en ernstig gevaar opleveren. Het zou onmogelijk voor hem
wezen, steeds op zijn hoede te zijn; er komen tijden, dat hij door
vermoeienis of om andere redenen weerloos is in de handen van de
menschen, onder wie hij verkeert. Bovendien is er niets, wat een
Afghaan zoo vurig wenscht te bezitten als een vuurwapen en dat hij
eerder, ook met levensgevaar, zou stelen, en al zou hij den zendeling
anders volstrekt geen kwaad willen doen, de mogelijkheid, een goede
revolver of een geweer te krijgen, zou een te groote verzoeking zijn,
zelfs als
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 40
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.