Onder Moeders Vleugels | Page 5

Louisa May Alcott
vroeger terug te komen dan hij gemist kan worden. Komt nu naar den brief luisteren.
Ze gingen allen bij het vuur zitten, Moeder in den grooten stoel, Bets aan haar voeten, Meta en Amy ieder op een arm van den stoel, en Jo over den rug leunende, waar niemand eenig teeken van ontroering kon opmerken, als de brief soms aandoenlijk mocht zijn.
Zelden werd in die moeilijke dagen [1] een brief geschreven, die niet aandoenlijk was, vooral wanneer een vader er een naar huis zond. In dezen werd echter weinig gezegd van de geleden ontberingen, de doorgestane gevaren, of het verlangen naar huis; het was een opgeruimde, hoopvolle brief, vol van levendige beschrijvingen van het kamp, de marschen en allerlei oorlogsnieuws; en eerst aan het einde vloeide het hart van den schrijver over van vaderlijke liefde en verlangen naar de dochtertjes thuis.
"Groet ze alle vier recht hartelijk van mij met een kus. Zeg hun, dat ik den heelen dag aan hen denk en voor hen bid, en mijn grootsten troost te allen tijde vind in de gedachte, hoe lief ze mij hebben. Een jaar zonder ze te zien, schijnt me ontzettend lang toe, maar herinner ze, dat we al wachtende werken kunnen, zoodat die moeilijke dagen niet verloren hoeven te gaan. Ik weet, dat ze alles zullen onthouden, wat ik hun gezegd heb, dat ze lief en hartelijk voor je zullen zijn, getrouw hun plichten zullen vervullen, hun kleine zonden moedig bestrijden, en zoo leeren beheerschen, dat ik, wanneer ik terugkom, trotscher dan ooit zal kunnen zijn op mijn kleine meisjes."
Allen snuften bij dat gedeelte; Jo schaamde zich niet over den dikken traan, die van haar neus droppelde, en Amy gaf er niet om, dat haar krullen in gevaar kwamen, toen zij haar gezicht verborg op haar moeders schouder en snikkend uitriep: "Ik ben een zelfzuchtig spook! maar ik zal heusch mijn best zien te doen, dat Vader niet teleurgesteld is, als hij terugkomt."
"We zullen allemaal ons best doen!" zei Meta. "Ik denk er veel te veel over, hoe ik er uitzie en mopper op mijn werk, maar dat zal ik niet meer doen--tenminste, ik zal het probeeren."
"En ik zal trachten te worden, wat hij me zoo graag ziet: "een echt meisje", en niet zoo ruw en wild zijn; maar hier mijn plichtjes doen en niet altijd naar iets anders verlangen," beloofde Jo, die het echter veel moeilijker vond thuis in haar humeur te blijven, dan tegenover een paar rebellen te staan.
Bets zei niets, maar veegde haar tranen af met de blauwe soldatensok en begon uit alle macht te breien, alsof ze geen tijd wilde verliezen in het volbrengen van den plicht die het eerst voor de hand lag, terwijl ze in haar zacht hartje het besluit nam, alles te zijn, wat haar vader hoopte in haar te zullen vinden, wanneer over een jaar de blijde hereeniging voor de deur stond. Mevrouw March verbrak de stilte, die op Jo's woorden volgde, door op vroolijken toon te zeggen: "Herinneren jullie je nog wel, hoe dikwijls jullie "De Pelgrimstocht" [2] speelden, toen jullie nog kleine kinderen waren? Niets was prettiger dan wanneer ik jullie kussens op den rug bond bij wijze van pak, en hoeden en stokken gaf en rollen papier, en jullie door het huis liet trekken, van den kelder, die de "Stad des Verderfs" was, naar boven al maar naar boven, tot aan het platte dak, waar we alle mogelijke aardige dingen bijeenverzameld hadden om een "Hemelsche Stad" te maken."
"Ja, ja, dat was dol!" riep Jo, "vooral als we de leeuwen voorbij moesten, of met Apollyon moesten vechten, of de vallei doortrokken waar de booze geesten waren."
"Ik hield het meest van de plaats, waar onze pakken afvielen en van de trappen rolden," zei Meta.
"Mijn lievelingsplekje was boven op het platte dak, waar de bloemen en prieeltjes waren en onze mooie dingen, als we daar allemaal van blijdschap in den zonneschijn stonden te zingen," zei Bets glimlachend, alsof ze dat heerlijk oogenblik nog eens doorleefde.
"Ik herinner er mij niet veel meer van, behalve dat ik bang was voor den kelder en den donkeren ingang, en het heerlijk vond, als ik de koek en de melk had, die wij boven kregen. Als ik niet veel te oud was voor zulke dingen, zou ik het graag nog eens over spelen," zei Amy, die er, op den gevorderden leeftijd van twaalf jaar, over begon te praten kinderlijke spelen te laten varen.
"Voor dat spel zijn we nooit te oud, kindlief, omdat we het op de een of andere wijze altijd spelen. Ieder heeft zijn last te dragen, onze weg ligt vóór ons, en het verlangen om goed en gelukkig te zijn is de gids, die ons door allerlei moeilijkheden en misgrepen tot het vredige geluk leidt, dat met de Hemelsche Stad bedoeld wordt. Denk er maar eens
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 122
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.