Noorwegens Letterkunde in de Negentiende Eeuw | Page 3

R.C. Boer
Hansen en andere, zijn alle vergeten. Op zijn hoogst brengen zij het tot wat navolging van vreemde voorbeelden, Schiller, ?hlenschl?ger, de Duitsche romantici; iets origineels is er niet bij. Teekenend voor den toestand zijn twee verzamelingen, die in het begin van 1815 en 1816 uitkwamen als nieuwjaarswerken van den Noorweegschen zangberg. De eerste droeg den titel Nor, en poetisk Nytaarsgave for 1815. Ongeveer al, wat zich in Noorwegen dichter noemde, was hier opgekomen; het getal voor de twee bundels bedroeg twintig, en de uitgever roemt er op dat "ook tusschen Noorwegens klippen bloemen groeien". Maar onder die twintig is er niet één, die een nieuwen of ook maar frisschen toon aanslaat.
FOOTNOTES:
[Footnote 1: Bijzonderheden over de geschiedenis van het Deensch in Noorwegen deelt D.A. Seip mee in een onlangs verschenen boekje Dansk og Norsk i Norge i eldre Tider, Kristiania 1921. Zie ook van denzelfden schrijver Norsk Sproghistorie (1920).]

2. Wergeland--Welhaven.
Omstreeks 1830 komt er verandering, en wel, zooals in dit land van nevel met plotseling doorbrekende zonnestralen zoo dikwijls gebeurd is, als met een tooverslag. Een tweetal dichters treedt op en vervult stad en land--maar toch vooral de stad--met rumoer. Het is treffend, dat wij bij deze eerste vlucht omhoog, die de nieuwe Noorsche litteratuur maakt, een tegenstelling ontmoeten, die wel in den hierboven beschreven toestand haar oorsprong heeft, maar die toch onder wisselenden vorm ook later tot uitdrukking komt, een tegenstelling tusschen tevredenheid met hetgeen verkregen is, en ontevredenheid met hetgeen men mist, tusschen nationale zelfgenoegzaamheid en verlangen naar internationale gemeenschap, tusschen democratische volheid van gemoed en aristocratische fijnheid van geest, tusschen een jubelend optimisme en een religieus getint pessimisme, tusschen een gedragen worden door den algemeenen stroom en een verzet tegen den tijdgeest, gepaard met den moed, om alleen te staan. Het is de tegenstelling Wergeland--Welhaven.
Henrik Wergeland werd in 1808 geboren en stierf in 1844. Hij is dus niet meer dan 36 jaar oud geworden. In dien korten leeftijd heeft hij eene productiviteit ontwikkeld, die ook bij een man, die het dubbele aantal jaren geleefd had, groot zou mogen worden genoemd. Een deel van zijn jeugd bracht hij door te Eidsvold, op de plaats, waar de grondwet tot stand was gekomen. In het huis van zijn vader, een nationalistisch predikant, een man van beteekenis, die ook bij de gebeurtenissen van 1814 een rol gespeeld had, groeide de jongen op in een milieu, waar de herinnering aan dat jaar hoog gehouden werd, en dit milieu heeft een stempel op zijn karakter en op zijn werken gezet. Op jeugdigen leeftijd kwam hij naar Kristiania en genoot daar terstond eene bijna volledige vrijheid, en van die vrijheid maakte hij al het gebruik, dat levendige, opgewonden jonge menschen van vrijheid plegen te maken. Vroeg onderscheidde hij zich door grooten aanleg in verschillende richtingen, maar niet door bijzonderen ijver, allerminst voor zijn studievak, de theologie. Zijn studie heeft hij ten einde gebracht, maar hij is niet in kerkelijken dienst getreden. In 1839 werd hij bureauchef aan het rijksarchief, welke betrekking hij tot zijn dood, vijf jaar later, bekleedde. Een korten tijd heeft hij door de redactie van een courant aan de actieve politiek deelgenomen.
Reeds vroeg is Wergeland begonnen te dichten. Zijn eerste omvangrijke werk, tevens het omvangrijkste, schreef hij in 1830 op een-en-twintigjarigen leeftijd. Het is getiteld Skabelsen, Mennesket og Messias (De schepping, de mensch en de Messias).
Dit werk is een vrucht der Juli-revolutie. Dit is niet zóó te verstaan, dat het zijn stof aan de revolutie zou ontleenen. Integendeel, de stof had Wergeland reeds jaren bezig gehouden, maar de denkbeelden zijn die van den tijd, en de gebeurtenissen van 1830 hebben het gedicht van meer dan 700 bladzijden doen rijpen. Toen Wergeland eenmaal was begonnen te schrijven, ging het met een verbazende snelheid voort; het manuscript van het begin ging naar de drukkerij, terwijl de dichter bezig was met de volgende vellen.
Eigenaardig is de vroege rijpheid van Wergeland. Zijn levens- en wereldopvatting is, gelijk Gerard Gran opmerkt, met het schrijven van dit gedicht gevormd. Later verbreedt hij zich, hij gaat ook in het formeele vooruit; hij bemoeit zich met allerlei zaken, maar zijn persoonlijkheid behoudt het karakter, dat zich hier vertoont.
De bedoeling van het dramatisch gedicht is eene allegorisch-philosophische. Er wordt gebruik gemaakt van bijbelsche overleveringen en van historie, maar de fantasie speelt een hoofdrol. Wanneer de aarde geschapen is en bevolkt met het eerste menschenpaar, komen een paar geesten van verre werelden, die reeds een lange ontwikkeling doorgemaakt hebben, en begeven zich in de lichamen dezer nog dierlijke menschen. Daardoor is de mensch een mengsel van dierlijkheid en goddelijkheid, en de geschiedenis bestaat in den strijd van deze twee naturen. In gruweldaden van heerschers openbaart zich de dierlijke natuur, in Jezus' leven behaalt voor het eerst het goddelijke een volkomen overwinning, en datzelfde geschiedt volgens den dichter telkens, wanneer de menschheid tegen despoten
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 68
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.