te zullen vallen. Eve wilde zich echter niet laten afschrikken door die booze luchten; als men op reis was, moest men zich niet door een buitje van streek laten brengen. Zij gingen dus met hun drie?n op weg, terwijl Bertie op zijne verlakte muiltjes in het salon van het Grand-H?tel bleef, met een boek en een borrel.
De weg was modderig, maar zij stapten dapper voort in hunne mackintoshes en hunne stevige laarzen. En de regen, die fronsend boven hunne hoofden bleef hangen, ontmoedigde hen niet, maar gaf integendeel een zweem van romantisch gevaar aan hun tocht, als dreigden zij te zullen vergaan in een naderenden zondvloed. Eenmaal van den grooten weg af en langzaam stijgende, verloren zij dikwijls het pad, dat in plassen moeras wegzonk, of onder, nog van regen druipende, varens en dwars door eene woekering van blauwe boschbessen schuil ging. De modder stapten zij op rotsblok na rotsblok over, de oude heer zonder hulp, maar Eve met hare hand in die van Frank, vreezende voor het uitglijden harer natte zolen op het gladde, geelgroene mos. Zij lachte helder, trippelend van steen op steen, steeds aan zijne hand, soms eensklaps uitglippend en tegen zijn schouder aanvallend, en daarna we��r moedig voortgaande, met zijn dikken stok de steenen verkennend. Het scheen haar toe, dat zij niet voorzichtig behoefde te zijn, nu hij haar steunde, dat hij haar zo? ophouden als ze viel, en ze praatte levendig door, overmoedig bijna springend van blok op blok.
--Wat is uw vriend toch voor een man, mr. Westhove? vroeg Eve plotseling. Frank schrikte een weinig; inlichtingen omtrent Bertie te geven was hem steeds eene zeer onaangename taak, minder om het verleden van zijn vriend dan wel om diens heden: zijn rustig klaploopen op hem, Frank, die, al was hij ook verslaafd aan zijn Bertie, toch wist, dat dit nu eenmaal in de oogen der wereld iets.... vreemds was.
--O, hij is iemand, die veel verdriet heeft gehad, sprak hij vaag en ontwijkend, en hij vervolgde:
--Heeft hij een aangenamen indruk op u gemaakt?
Eve lachte even omdat zij bijna voorover in een plas vette modder ware gevallen, zoo Frank zijn arm niet in eens stevig om haar middel had geslagen....
--Eve, Eve! riep Sir Archibald, hoofdschuddend. Wees toch wat voorzichtig!
Maar Eve herstelde zich reeds, met een licht blosje.
--Ja, wat zal ik u zeggen, ging ze door, hun gesprek vervolgend. Als ik u geheel en al de waarheid moest zeggen....
--Natuurlijk!
--Ja wel, maar dan zo? u misschien boos worden. Want ik zie wel, dat u dol is op uw vriend.
--Houdt u dan niet van hem?
--Wel, als u het dan weten wilt: den eersten dag, dat ik hem leerde kennen, vond ik hem onuitstaanbaar. Met u schoten we dadelijk aangenaam op, als met een prettigen reiskameraad, maar met hem.... hij heeft misschien niet veel gereisd?
--O, ja wel! sprak Frank, die moest glimlachen.
--Nu, misschien was hij dan verlegen of linksch. Maar later ben ik wel anders gaan denken en nu vind ik hem niet meer onuitstaanbaar....
Het was vreemd, maar Frank gevoelde weinig blijdschap over die verandering van gevoelens en hij bleef zwijgen.
--U zei, dat hij veel verdriet heeft gehad? Nu, dat kan men hem ook wel aanzien. En dan heeft hij zoo iets zachts, iets teeders zo? ik bijna zeggen, zulke zachte, zwarte oogen en zoo een lieve stem. Ziet u, dat alles vond ik eerst onuitstaanbaar, maar nu vind ik er zoo iets po?tisch in. Hij moet zeker dichter zijn en eene ongelukkige liefde gehad hebben; hij k��n geen banaal mensch zijn.
--Neen, dat is hij ook niet! sprak Frank vaag, in eene lichte malaise over Eve's extaze, en eene mengeling van jaloezie en treurigheid; iets als een afkeer van den schijn der wereld en een doffe ijverzucht op dit zacht-po?tische, dat Eve in zijn vriend vond, doorsidderde hem als eene huivering. Zijn blik zag even bijna week op naar het mooie jonge meisje, dat soms zoo verstandig, soms zoo na?ef was; geleerd, waar het hare lievelingsliteratuur, onwetend waar het het re?ele leven betrof; een dof medelijden kwam over hem en de grauwe regenwolken daarboven drukten eensklaps met een uitspansel van melancholie op zijn hoofd, als waren zij de bedreiging van een onafwendbaar noodlot, dat haar, Eve, zo? verpletteren. Onwillekeurig klemden zijne vingers zich vaster om haar hand.
--Hier is het pad we��r! riep de oude heer, een twintig passen voor hen uit.
--O ja, daar is we��r het pad! Dank u, mr. Westhove, sprak Eve, en zij sprong van het laatste steenblok af, doorwaadde de knakkende varens en bereikte den weg.
--En daarboven is de hut met den we��rhaan! vervolgde Sir Archibald. Ik geloof, dat we een omweg hebben gemaakt. Jullie kakelen ook maar in plaats van eens naar het pad te kijken. Je begrijpt, mijn oude oogen ...
--Maar de tocht over die steenen was heel jolig! lachte Eve.
In de verte, boven hen, zagen zij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.