van 't hoofd tot de voeten opnemen.
"Hoe zoo? Hoe is dat nu?" riep hij daarna met de grootste verwondering, "is 't mogelijk, dat u dat niet inziet: 't is zoo klaar als de dag? Ziet u dan niet, m'n waarde heer, dat dit alles tastbaar bewijst, dat de nieuwigheden van de ministers onzinnig zijn?"
Ditmaal was 't de blonde die verlegen stond. De luitenant fronste de wenkbrauwen nog meer. Het kleine ventje schudde het hoofd, alsof hij Fray D��maso in 't gelijk stelde of 't niet met hem eens was. De dominikaan vergenoegde zich met iedereen bijna den rug toe te keeren.
"Meent u?" kon ten slotte de jongeman heel ernstig vragen, terwijl hij den pater vol nieuwsgierigheid aankeek.
"Of ik dat meen? Ik geloof eraan als aan 't Evangelie! De inlander is zoo lui!"
"Och, neem me niet kwalijk, dat ik u in de rede val," zeide het jongmensch, zachter sprekende en zijn stoel naderbij brengend, "u heeft daar een woord uitgesproken, dat mijn belangstelling bijzonder gaande maakt. Bestaat werkelijk die luiheid bij de inlanders, als iets ingeborens, of is 't eigenlijk zoo, dat--zooals een buitenlandsch reiziger opmerkte--wij met die luiheid onze eigen luiheid verontschuldigen, onze achterlijkheid en ons koloniaal beleid? Hij sprak van andere koloni?n, waar de bewoners van 't zelfde ras zijn...."
"Och kom! Jaloezie! Vraag 't maar 's aan meneer Laruja, die 't land ook kent. Vraag hem maar 's of de domheid en luiheid van de inlanders ergens haar wedergade vinden!"
"Werkelijk," antwoordde het kleine kereltje, dat bedoeld was: "nergens ter wereld ziet u luier individuen dan de inlanders hier. Nergens ter wereld!"
"Geen verdorvener en geen ondankbaarder wezens!"
"Geen onbeschofter ook!"
De blonde jonge man begon met ongerustheid overal heen te kijken.
"Heeren," zeide hij zacht, "ik geloof dat wij aan huis zijn bij een inlander. De jonge dames..."
"Loop heen! Maak u zich niets ongerust, hoor! Santiago houdt zichzelf niet voor een inlander, en bovendien is hij er niet bij. En dan... al was hij erbij? Die beweringen zijn maar dwaasheden van nieuwelingen. Laten er maar een paar maanden voorbijgaan: u zult wel van meening veranderen wanneer u veel inlandsche feesten en danspartijen bijgewoond heeft, op de inlandsche bedden geslapen en veel 'tinola' gegeten heeft."
"Is dat wat u 'tinola' noemt niet een vrucht, een lotus-soort, die de menschen... zoo iets van... zoo vergeetachtig maakt?"
"Och wat lotus of loterij!" antwoordde Fray D��maso lachend, "u slaat de plank mis. Tinola is een goel��i van kip en kalebas. Hoe lang bent u hier?"
"Vier dagen," bracht de jonge man eenigszins geraakt uit.
"Komt u als ambtenaar?"
"Nee, meneer: ik kom voor eigen rekening, om het land te leeren kennen."
"M'n lieve man, wat bent u een witte raaf!" riep Fray D��maso uit, terwijl hij hem nieuwsgierig opnam. "Voor eigen rekening gekomen en dan voor zulke dwaasheden!
"Wat 'n fenomeen! Terwijl er zooveel boeken zijn ... och, als je maar wat hersens in je kop hebt ... kun je immers een heel dik boek schrijven: er zijn er zoo ettelijken! Als je maar wat hersens in je kop hebt ..."
"U zei zoo, eerwaarde heer pater D��maso," viel plotseling de dominikaan in, "dat u twintig jaren in het dorp San Diego geweest is, en het toen verlaten heeft ... Was u niet ingenomen met de plaats?"
Fray D��maso verloor op deze vraag, die op zoo natuurlijken en bijna onverschilligen toon gedaan was, opeens zijn vroolijkheid en hield op met lachen.
"Nee!" gromde hij droogjes en liet zich met geweld tegen den rug van zijn stoel vallen.
De dominikaan ging nog onverschilliger voort:
"'t Moet droevig wezen een plaatsje te verlaten waar men twintig jaren geweest is en dat men kent als de jas die men aan heeft.
"Ik ten minste vond het onplezierig Camiling te verlaten en daar was ik nog maar enkele maanden geweest... maar de superieuren deden het voor 't heil van de gemeente... voor mijn eigen heil."
Fray D��maso scheen dien avond voor de eerste maal zeer afgetrokken. Op eens gaf hij een vuistslag op de leuning van zijn stoel, en zwaar ademend riep hij uit:
"Er is godsdienst of die is er niet, dat wil zeggen: ��f de pastoors zijn vrij ��f ze zijn 't niet! Het land gaat te gronde, 't is naar de maan!"
En weer sloeg hij met zijn vuist.
De heele zaal wendde zich verrast naar het groepje; de dominikaan hief het hoofd op om onder zijn bril door naar hem te kijken. De twee vreemdelingen, die heen-en-weer wandelden, stonden even stil, keken elkaar aan, toonden elkaar even hun snijtanden en zetten onmiddellijk hun wandeling weer voort.
"Hij is uit zijn hum, omdat u hem geen 'reverencia' genoemd heeft!" mompelde meneer Laruja in 't oor van 't blonde jongmensch.
"Wat wil uwe reverentie toch zeggen? Wat scheelt u?" vroegen de dominikaan en de luitenant elk op zijn eigen toon.
"Daardoor krijgen we al die rampen! Het bestuur steunt de ketters tegen de bedienaren van 't heilige woord!" ging
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.