toebereidselen zijn de bonte schilderijen aan de wanden, voorstellende godsdienstige onderwerpen als "het Vagevuur" of "de Hel", "het Laatste Oordeel," "de Dood der Rechtvaardigen", die "des Zondaars", en op den achtergrond, gevangen in een prachtige en smaakvolle renaissance-lijst, die wel door een Ar��volo kon gesneden zijn, een merkwaardig doek van groote afmetingen waarop men twee oude vrouwen ziet... Het onderschrift luidt: "Onze Lieve vrouw van Vrede en goede reis, die men in Antipolo vereert, in de gedaante van een bedelares, bezocht de vrome en beroemde Capitana In��s gedurende haar ziekte" [1]. De voorstelling, zoo ze al niet veel smaak en kunst verraadt, bezit daarentegen een overmaat van natuurlijkheid: de zieke lijkt wel een lijk in ontbinding door de gele en blauwe tinten van haar gelaat; de glazen en overige voorwerpen ter geleide der langdurige ziekten, zijn zoo nauwkeurig weergegeven, dat men zelfs zien kan wat erin zit. Bij 't aanschouwen van deze schilderijen, die de eetlust opwekken en landelijke denkbeelden doen rijzen, denkt wellicht deze of gene, dat de leepe heer des huizes heel goed den aard kende van het meerendeel van hen, die aan zijn tafel moesten aanzitten, en om zijn gedachte een weinig te omsluieren heeft hij aan de zoldering kostbare Chineesche lampen laten hangen, kooien zonder vogels, roode, groene en blauwe bollen van gefoelied glas, gedroogde hangplanten, opgeblazen opgezette visschen, die men "botete's" noemt, en meer zoo, terwijl alles aan de rivierzijde afgesloten was door grillige houten bogen, half Chineesch half Europeesch waar doorheen men het uitzicht had op een plat dak met klimplantleidingen en prieeltjes, schaars verlicht door papieren lantarentjes van allerlei kleuren.
Daar in de zaal bevinden zich de gasten tusschen ontzaggelijke spiegels en schitterende kroonlampen: daar staat op een houten onderstel de prachtige vleugelpiano, die een ongehoorde som gekost heeft, en die op bedoelden avond nog kostbaarder was, omdat niemand haar bespeelde. Daar vindt men Ook een groot olieverfportret van een mooie man, in rok, stijf, rechtop, symmetrisch als de stok met kwast, die hij tusschen zijn strakke met ringen bedekte vingers draagt. Het portret schijnt zoo te zeggen:
"H'm, h'm! kijk ereis aan wat ik aan mijn lijf heb, en hoe deftig ik ben!"
De meubels zijn smaakvol, wellicht ongeriefelijk en ongezond: de heer des huizes denkt niet aan de gezondheid van zijn gasten, maar aan zijn eigen weelde. De dysenterie is wel iets vreeselijks, maar u zit op Europeesche leuningstoelen, en die heeft u niet altijd! zou hij hun zeggen.
De zaal is bijna vol met menschen: de mannen gescheiden van de vrouwen, evenals in de katholieke kerken en in de synagogen. De dames bestaan uit een klein aantal jonge meisjes, half Spaansche, half Filippijnsche: ze doen den mond open om te geeuwen, maar weten dat met hun waaiers te bedekken; ze murmelen te nauwernood eenige woorden; ieder gesprek, dat men waagt te doen, sterft weg in enkele lettergrepen, als geruchten die men 's nachts in een huis hoort, gedruisch van ratten of hagedissen. Zijn het wellicht de beeltenissen der verschillende vrouwen, die aan de wand hangen, welke ze nopen het stilzwijgen te bewaren en godvruchtige ernst te betrachten? Of maken de vrouwen hierop juist een uitzondering?
De eenige, die de dames ontving, was de oude nicht van Capit��n Tiago, een vrouw met goedige gelaatstrekken en die vrij slecht Spaansch sprak. Al haar beleefdheid en hoffelijkheid bestond daarin, dat ze aan de Spanjaarden een blaadje met sigaretten en "boejo" (sirih) aanbood, en zich precies als de monniken door de Filippijners de hand liet kussen. De arme oude begon zich ten slotte te vervelen, en gebruik makende van het gedruisch van een bord dat brak, ging ze ijlings heen, onder het mompelen van:
"Jezus! wacht maar, rakkers!"
En ze verscheen niet meer.
Wat de mannen aangaat, die maakten wel meer leven.
Eenige adelborsten waren in een der hoeken druk aan 't praten, maar op gedempten toon, terwijl ze van tijd tot tijd opkeken en soms met den vinger wezen naar verschillende personen in de zaal; en ze lachten onder elkaar op meer of min bedekte wijze. Twee vreemdelingen daarentegen, beiden in 't wit, liepen met de armen op den rug en zonder een woord te spreken, met groote stappen van 't eene uiteinde der zaal naar 't andere, zooals passagiers die zich vervelen, op het dek van een schip doen. Al de belangstelling en de grootste drukte gingen uit van een groepje, gevormd door twee monniken, twee burgers en een militair rondom een tafeltje, waarop men flesschen wijn en Engelsche biscuits zag staan.
De militair was een oude luitenant, lang en met een streng voorkomen: hij leek wel een hertog van Alva, die wat achtergebleven was op de ranglijst der Guardia Civil. Hij sprak weinig, maar bars en kort. Een der "frailes", een jonge dominikaan, mooi, netjes en keurig als zijn bril met goud-montuur, had een vroegtijdige ernst over zich: het was de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.