de dokter met meer zelfvertrouwen, "hij was goudblond en spr.... sprak hee.... hee-heel slecht Spaansch."
"Dat zijn wel duidelijke kenteekenen, maar ongelukkigerwijze heb ik daar geen woord Spaansch gesproken, behalve aan een paar konsulaten."
"En hoe heeft u dat geleverd?" vroeg Do?a Victorina verbaasd.
"Ik sprak de taal van 't land, mevrouw."
"Spreekt u ook Engelsch?" vroeg de dominikaan, die in Hongkong geweest was en het "Pidgin English" goed sprak, die verbastering van Shakespeare's taal door de zonen van 't Hemelsche Rijk.
"Ik ben een jaar in Engeland geweest onder menschen die enkel Engelsch spraken".
"En welk land bevalt u in Europa het best?" vroeg hem het blonde jongmensch.
"Na Spanje, mijn vaderland, ieder vrij land van Europa".
"En zeg me nu 's, u die zooveel gereisd heeft: wat lijkt u wel 't merkwaardigste dat u gezien heeft?" vroeg Laruja.
Ibarra scheen even te denken.
"Merkwaardig in welk opzicht?"
"Bijvoorbeeld ... ten opzichte van 't leven van de volken, hun maatschappelijk, staatkundig, godsdienstig leven, in 't algemeen, hoofdzakelijk alles bijeengenomen..."
Ibarra dacht een heele poos na.
"Ronduit gezegd, bevalt me alles in die landen, afgezien van de nationale trots van elk... Voordat ik een land bezocht, trachtte ik de geschiedenis ervan te bestudeeren, zijn Exodus om zoo te zeggen, en dan vond ik daarna alles natuurlijk. Ik heb altijd gezien dat de welvaart of de ellende van de volken in rechte rede staan tot hun vrijheden of vooroordeelen, en bijgevolg tot de opofferingen of de zelfzucht van de voorouders".
"En heeft u dat alleen maar gezien?" vroeg de Franciskaan met een spotlach. Van 't begin van den maaltijd af had hij geen enkel woord gesproken, wellicht in beslag genomen door het eten. "Om zoo iets onbeteekenends te weten te komen hoefde u uw geld niet te vermorsen; dat weet hier iedere schooljongen."
Ibarra wist niet wat hij zeggen zou; de overigen keken elkaar verbaasd aan en vreesden een uitbarsting. "Het maal loopt op zijn eind en zijn eerwaarde is al verzadigd," wilde het jongmensch opmerken, maar hij hield zich in en zeide slechts:
"Heeren, u moet zich niet verwonderen over de familiariteit waarmee onze vroegere pastoor mij behandelt. Zoo ging hij met me om toen ik nog een kind was, want voor zijn weleerwaarde gaan de jaren tevergeefs voorbij. Maar ik ben er hem erkentelijk voor, omdat hij me die dagen van weleer zoo levendig vóór den geest brengt: toen kwam de weleerwaarde dikwijls bij ons thuis, en at ook aan mijns vaders tafel."
De dominikaan keek steelsgewijze naar den Franciskaan; deze zat te beven. Ibarra stond op en vervolgde:
"U zult me veroorloven dat ik heenga, want omdat ik pas aangekomen ben en morgen weer op reis moet, heb ik nog een boel zaken af te doen."
Een glas wijn opnemende, riep hij: "Nu, mijnheeren, op Spanje en de Filippijnen." En hij dronk het glas leeg, dat hij te voren niet aangeraakt had. De oude luitenant volgde hem na, zonder een woord.
Capitán Tiago wilde Ibarra niet laten gaan: Maria Clara zou komen, Isabel was haar gaan halen en de nieuwe pastoor van zijn dorp zou komen, o, een heilig man.
Ibarra beloofde den volgenden morgen, even vóór zijn vertrek, aan te zullen komen. Hij moest vandaag een heel dringend bezoek brengen.
Toen hij weg was luchtte de Franciskaan zijn ergernis:
"Heeft u 't gezien?" zei hij tot het blonde jongmensch en schermde daarbij met zijn dessert-mesje: "Da's nu alleen trots! Ze kunnen niet velen dat de pastoor ze terecht wijst! Ze denken dat ze al heel wat zijn! Dat komt er nou van als de jongelui naar Europa gezonden worden: het gouvernement moest het verbieden."
"En de luitenant," zei Do?a Victorina, den Franciskaan bijvallende, "die heeft den heelen avond een boos gezicht gezet. 't Is maar goed dat hij weg is. Zoo oud en dan nog luitenant!"
De dame kon de toespeling op haar krullen en de vertrapte strook van haar onderrok niet vergeten.
IV.
Ketter en opstandeling.
Ibarra was onzeker. De avondwind, welke in die maanden te Manila reeds vrij frisch pleegt te zijn, scheen de lichte wolk van zijn voorhoofd te wisschen waardoor het verduisterd was; hij nam zijn hoed af en ademde op.
Rijtuigen flitsten voorbij als bliksemstralen, huur-"kalessen" kwamen met druilige stap langs hem heen, voetgangers van allerlei nationaliteit kruisten zijn pad. Met den ongelijkmatigen gang van den afgetrokkene of werklooze richtte zich de jongeling naar het Binondo-plein--Binondo is een voorstad--en keek overal om zich heen, alsof hij iets herkennen wilde.
Het waren dezelfde straten op dezelfde wijze wit en blauw geverfd, met gewitte of als graniet-imitatie geschilderde muren; de kerktoren vertoonde nog steeds zijn klok met de doorzichtige wijzerplaat; 't waren nog dezelfde Chineesche winkels met hun vuile gordijnen en hun ijzeren roeden, waarvan hij er eens op een nacht een verbogen had, net zooals de onopgevoede Chineezen van Manila doen.
Niemand had het ding weer recht gebogen!
"'t Gaat langzaam hier!" mompelde hij, en volgde de Calle de la Sacristia. [4]
De verkoopers van sorbets
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.