eten klaar was. De menschen defileerden naar binnen, waarbij de dames, vooral de Filippijnschen, zich herhaaldelijk lieten bidden.
III.
Het feestmaal.
Fray Sibyla scheen zeer voldaan; hij schreed rustig voort en op zijn samengedrukte en fijne lippen was geen minachting meer te lezen; zelfs verwaardigde hij zich met de manke doctor De Espada?a te praten, die met monosyllaben antwoordde, want hij stotterde een beetje. De Franciskaan was in een vreeselijk humeur: hij schopte tegen de stoelen die hem hinderden op zijn weg, en zelfs gaf hij een stoot met zijn elleboog tegen een "kadet." De luitenant was hoog-ernstig. De anderen praatten druk en prezen de prachtige tafel. Do?a Victorina trok echter verachtelijk haar neus op, doch onmiddellijk daarop keerde ze zich woest om, als een slang waarop getrapt wordt: inderdaad had de luitenant op den sleep van haar japon zijn voet gezet.
"Maar heeft u dan geen oogen?" zeide ze.
"Jawel, mevrouw, en een paar betere dan de uwe; maar ik keek even naar uw lokken," antwoordde de weinig galante krijgsman en verwijderde zich.
Als bij instinkt richtten zich de twee monniken naar het hoofd-eind van de tafel, wellicht uit gewoonte en zooals te verwachten was gebeurde er wat placht te geschieden bij mededingers naar een professoraat: ze hemelen de verdiensten en de meerderwaardigheid van den tegenstander op, maar geven dadelijk daarop juist het tegenovergestelde te kennen en mopperen om 't hardst als ze niet benoemd worden.
"Ga vóór, Fray Dámaso!"
"Aan u, Fray Sibyla!"
"U bent een oude vriend van den huize... biechtvader van wijlen mevrouw... leeftijd, waardigheid en zieleherderschap..."
"Niet zoo heel oud, hoor! En dan... u bent de pastoor van de wijk hier!" antwoordde Fray Dámaso half vriendelijk en zonder den stoel los te laten.
"Nu, als u 't beveelt, gehoorzaam ik!" besloot pater Sibyla, en maakte zich gereed om neer te zitten.
"Ik beveel niets!" protesteerde de Franciskaan, "ik niet, hoor!"
Fray Sibyla ging al zitten zonder acht te slaan op het protest, toen zijn blikken die van den luitenant ontmoetten. De hoogste officier is volgens de opvatting der geestelijken op de Filippijnen veel lager dan de leekebroeder-kok. Doch Fray Sibyla was een zeer beleefd man en antwoordde:
"Mijnheer de luitenant, hier zijn we in de wereld, niet in de kerk: deze plaats komt u toe."
Maar, te oordeelen naar den toon waarop hij sprak, kwam de plaats hem ook in de wereld toe. De luitenant, hetzij om zich geen moeite te geven of om niet tusschen twee "frailes" te zitten, weigerde vrij droogjes.
Niemand van de kandidaten had aan den huisheer gedacht. Ibarra zag hem met voldoening en een glimlach op de lippen naar het tooneeltje kijken.
"Hoe zoo, don Santiago, gaat u niet tusschen ons in zitten?" Maar al de plaatsen waren reeds bezet: Lucullus at niet bij Lucullus aan huis.
"Hou u bedaard, niet opstaan!" zeide Capitán Tiago en legde zijn hand op den schouder van het jongemensch. "Dit feest geef ik juist om onze Lieve Vrouw te danken voor uw behouden aankomst. Hé, laten ze de 'tinola' brengen. Ik heb 'tinola' laten maken; die zult u wel in lang niet gegeten hebben?"
Men bracht een grooten dampenden schotel. De dominikaan prevelde het "benedicite", waarop bijna niemand kon antwoorden en begon den inhoud te verdeelen. Doch door onoplettendheid of iets anders trof Padre Dámaso den schotel, toen er alleen nog maar tusschen veel "laboe" en bouillon een kaal kippenhalsje en een vleugelstukje in dreven; anderen aten pootjes en borst, vooral Ibarra had de lekkere beetjes. De Franciskaan zag alles, kauwde wat op de "laboe", nam een beetje bouillon, liet toen met gedruisch zijn lepel vallen en schoof daarna woest zijn bord van zich af. De dominikaan was geheel verdiept in een gesprek met den blonden jongeman.
"Hoe lang bent u van 't land weg geweest?" vroeg Laruja aan Ibarra.
"Bijna zeven jaar."
"Wel, wel, dan zult u alles vergeten zijn!"
"Integendeel. En al scheen mijn land mij vergeten te hebben, ik heb er altijd aan gedacht."
"Wat wilt u daarmee zeggen?"
"Ik wo? zeggen dat ik een jaar lang geen tijding van huis gehad heb. En zoo ben ik hier als een vreemdeling, die niet eens weet wanneer of hoe zijn vader gestorven is."
"Och!" riep de luitenant uit.
"En waar was u dan, dat u geen telegram gezonden heeft?" vroeg Do?a Victorina. "Toen wij trouwden hebben we een telegram naar Spanje gezonden."
"Mevrouw, de laatste twee jaren ben ik in Noord-Europa geweest: in Duitschland en in Russisch-Polen."
Doctor De Espada?a, die tot nog toe niets had durven zeggen, achtte het gepast iets in 't midden te brengen:
"Ik heb ... heb in Sp.... Spanje een Pool gekend, van War .... war ... Warschau. Hij heette Stad ... Stadnitzki, als ik me wel herinner. Heeft u hem misschien ge... ge... gezien?" vroeg hij schuchter en bijna blozend.
"'t Is best mogelijk", antwoordde Ibarra vriendelijk, "maar op 't oogenblik herinner ik 't me niet."
"Nu, u kó ... kon hem niet met een ander verwa-wa-warren," hervatte
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.