als Hij komt; niet eer.?Tot zoolang zij uw ziel daar binnen stil.?Hij zond mij uit de hoogte tot u ne��r,?Opdat gij weten zoudt dat Hij het wil.
HIJ.
Nu blijkt het, ja, 'k moet in den Hemel zijn:?Want immers, zonder worsteling of pijn?Voegt naar Zijn_ wil de _mijne zich terstond!?Ik had gedacht, als ik mijn Heer niet vond,?'t Zou me onverdraaglijk zijn; en niet alleen?Verdraag ik dat, maar gaarne: z��o is 't goed,?Hij_ wil het, _ik wil 't ook. Het zal, het moet:?Zou daar iets anders mooglijk wezen? Neen!?Ziet, zoo gemaklijk ging het niet op Aard.--?Maar zond Hij u, dan spraakt gij ook met Hem,?Dan hoordet gij wel menigmaal Zijn stem?
ZIJ.
Wel menigmaal.
HIJ.
O, hoe benijdenswaard!?Gij, waarlijk zalige!.... Ach, hoe was u toch,?Toen gij Hem 't eerste hoordet? Weet gij 't nog?
ZIJ.
Mij was te mo��--als iedren laatsten maal.?Ik spreek nu nog met u in aardsche taal:?D��arin beschrijft men zoo iets niet!
HIJ.
Wist gij?Bij de allereerste ontmoeting: "dat is Hij?"
ZIJ.
Bij de allereerste ontmoeting.
HIJ.
Door een gloed?Van stralen, die alle Englen scheemren doet?
ZIJ.
Hij heeft geen glans van nooden: buitendien?Herkent men Hem.
HIJ.
Wat dunkt u, zal ook ik?Hem kennen bij den allereersten blik?
ZIJ.
Uw hart zal Hem herkennen: Hem te zien,?Is Hem herkennen.
HIJ.
En Zijn eerste woord,?Hoe zal het zijn? zachtmoedig, of--verstoord??Beneden, als ik worstelde in 't gebed,?Heeft meer dan eens Zijn strengheid mij verplet.
ZIJ.
Hij wist wat wij behoeven, en Hij bond?Wel menigmaal Zijn volle te��rheid in:?Hier stroomt ze vrij.--Zijn liefde heeft begin?Noch eind: daar ginds heeft niemand haar doorgrond,?En eigenlijk hier Boven, evenmin!
HIJ.
Bestaat hier dan misschien nog onderscheid,?Een meer of min van vreugde en heerlijkheid?
ZIJ.
Voorzeker. Maar de Meesten hier omhoog?Zijn ook de needrigsten en sluiten steeds?Zich bij de Minsten aan. En dat misprees?Hij nooit, die, zelf de Grootste in aller oog,?In aller oog de needrigste is. Zoo wijkt?We��r 't onderscheid, waar ieder Hem gelijkt,?En in Hem allen ��en zijn.
HIJ.
'k Dacht op aard?Zoo vaak: als ik den Hemel maar begroet,?Als maar de groote ellend mij wordt gespaard,?Dat ik met 's Heeren haatren leven moet!?Ontsluit zich maar des Hemels lichtgordijn,?Ik wil er gaarne een dorpelwachter zijn.?Mij dacht, gij zoudt in eindloos hooger sfeer?Vertoeven; en de kindren ook, als zij?Onze aard verlieten; en ik wenschte er bij,?U allen, ware 't ook ��en enklen keer?Na honderd jaar, te ontmoeten; en den Heer?Al ware 't ��enmaal om de duizend jaar....?'k Sloeg nog de handen dankende in elkaar!
ZIJ.
Wees wel te mo��. Met eere neemt Hij aan?Al wie Hij aanneemt. Heeft Zijn dierbaar Woord?Die waarheid ons niet heerlijk doen verstaan?
HIJ.
Zij leeft voor immer in mijn binnenst' voort:?En 'k zie aan u wat groote heerlijkheid?En eere Hij den Zijnen heeft bereid.?O, tusschen 't beeld dier kranke, dat ik thans?We��r voor mij zie, en dezen hemelglans,?O, tusschen de arme bloem, die uitgebloeid?Den steel ontzonk, en deze Hemelroos,?Wat onderscheid! Neen, 't blosjen, dat daar gloeit,?Verwelkt niet meer door d' ademtocht des doods.?Nooit sterft het licht, dat uit die oogen schijnt;?Die leest wordt door geen jaren ondermijnd!?Z��o zult gij altijd wandlen aan mijn zij',?Z��o voert gij mij de Vaderwoning door;?En ook--tot hen die ik op aard verloor,?Tot al mijn lieve dooden leidt gij mij!
ZIJ.
Gij zult hen zien, als ge eerst uw Heiland zaagt.
HIJ.
Dat was een feest, wanneer wij vader dan?Bezochten op zijn dorp! Die brave man,?Hoe werd er 't allereerst naar h��m gevraagd,?Hoe zochten we, als de wagen stil bleef staan?En allen ons begroetten om het zeerst,?Zijn eerbiedwaardig aangezicht het eerst!?Hoe zoet was dan die stille vreugdetraan....?Hoe zoeter nog zal hier het we��rzien zijn!--?Hij, die zoo blijd de minste vreugd genoot,?Wien 't kleinste bloemtje' een heerlijk schouwspel bood,?Wiens hart ontlook in elken zonneschijn;?Hij, die zoo gaarne en vaak naar buiten trad,?De starren groette aan 't eindloos heiligdom,?En de Almacht, die de starren schiep, aanbad--?Hoe zal hij hier genieten, waar alom?Hem 't Heilige der Heilgen opengaat,?Waar hij de h��ogste wondren gadeslaat!?Hij, wien de minste gunst zoo innig trof,?Hij, die den Heer zoo vurig danken kon?Voor elken druppel uit Zijn liefdebron,?Hoe zal hij hier versmelten in Zijn lof,?Waar hij mag drinken uit alle' overvloed!?"Tot we��rziens!" klonk zijn allerlaatste groet?Bij d'afscheidskus: "Tot wederziens, mijn zoon!?Dat zal een danken wezen voor Gods throon!"
ZIJ.
Ras ziet gij hem, ras ziet ge uw moeder we��r.
HIJ.
Mijn moeder! ach, die reine, teedre ziel,?Wat is zij vroeg verreisd naar beter sfeer!?Ik telde geen drie jaar, toen zij me ontviel.?"Ach," snikte ze in den laatsten worstelstrijd,?(Ik had het hoofdtjen op haar schoot gevlijd)?"Mijn kind, dat ik zoo innig heb bemind,?"Wat wordt er van mijn kind!".... O vrouw, zie ne��r!?Al wat een mensch kan worden, werd uw kind:?Een Godskind, een verloste van den Heer!?Dat is gena, dat deed de Alzegenaar,?Maar ook op uw gebed!--Niet waar?
ZIJ.
't Is waar.?'k Heb dikwerf met onze ouders u herdacht.
HIJ.
Is X. hier?
ZIJ.
Ja.
HIJ.
Dat had ik niet verwacht.?Foei, dat was slecht: ben ik dan ook hier niet??Maar nu, die dierbren die ik achterliet,?Ontfang ik kennis van hun lot op aard,?Of blijft dat voor het wederzien bewaard?
ZIJ.
Gij zelf bezit het andwoord op die
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.