bergen op doet dagen:
Dan vluchten al mijn droomen heen,?En zinken in de golven,?Als drenkelingen ��en voor ��en?Verrast en overdolven!
Dan zie ik naar dat beter Blauw,?Waarin de starren drijven:?En wensch mij boven 't wolkengrauw,?Om eeuwig daar te blijven.
Doorploeg' wien 't lust den wijden plasch?Met volgetaste barken!?En zeile hij naar 's waerelds as?Met uitgespannen vlerken:
Ik blijf aan 't strand! Ik zag in 't meir?Zoo menig een begraven;?En zet me aan 's Heeren voeten ne��r,?Niet verre van de haven!
I KORINTHEN I : 30.
"Uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing."
Angstig tastende als de blinden,?Doolde ik onophoudelijk voort:?Zoekend, zonder ooit te vinden,?Vragend, maar niet aangehoord:?Tot ik naar de Bron der waarheid?Jezus volgde, en Hem-all��en,?En in onbewolkte klaarheid?Mij de Wijsheid Gods verscheen
Troosteloos van ��en gereten,?Kwijnde mijn doemschuldig hart;?Maar in 't wroegende geweten?Bleef de prikkel mijner smart:?Tot ik met mijn zielewonden?Naar het kruis van Jezus ging,?En in ruil voor al mijn zonden?Zijn gerechtigheid ontfing!
'k Zocht de lauwerkrans te plukken,?Die de deugd haar Priestren biedt:?Menig zonde deed ik bukken,?Maar het harte bukte niet:?Tot de valsche lauwren dorden,?Tot de Geest, dien Jezus geeft,?Hier dat nieuwe hart deed worden,?Dat naar Heiligmaking streeft!
Zielevreugd en boezemprangen?Wisslen ieder oogenblik:?'k Voel een ongestild verlangen?Tot mijn allerjongsten snik.?Maar de Hoop verguldt de zoomen?Van des waerelds nachtgordijn:?Jezus komt eens--en volkomen?Zal dan mijn Verlossing zijn!
HET WOORD GODS.
Houd u met volstandig harte?Biddende aan uws Heeren Woord!?Onder 's waereld smaad en smarte?Biedt het u een toevluchtsoord.?Schuil in Zijn beloftenissen?Met een stillen kinderzin!?'t Zal uw krank geloof verfrisschen,?'t Stort u licht en leven in.
Hemelvreugde doet het bloeien?In het hart tot God gekeerd.?Hemelvuurvlam doet het gloeien,?Die verwarmt maar niet verteert.?Kiemen, die verstorven lagen,?Spruiten onverganklijk voort;?Alles zal h��m vruchten dragen,?Die gezaaid heeft met Gods Woord!
't Is een straal uit Hooger Sfeeren,?Die des waerelds nacht verblijdt.?'t Is de sterke hand des Heeren,?Die ons vasthoudt in den strijd.?Alle steunsels mogen wijken,?Dit we��rstaat de zwaarste last.?Vreest uw scheepjen voor bezwijken,?Eeuwig houdt dit anker vast.
Laat des Heeren Woord u laven!?Laat het schijnen voor uw voet!?Zelfs de bange nacht der graven?Wordt verhelderd door zijn gloed.?Blijf aanbidden en gelooven!?Sta uw besten schat niet af!?Laat u 's Waerelds haat niet rooven?Wat u 's Hemels liefde gaf!
Houd het vast!--Ach, hier beneden?Is al 't andre wind en waan,?IJdelheid en ijdelheden,?Pas ontloken of vergaan!?Bloesems, die het oog verkwikken,?Dorren in des plukkers hand:?Alles duurt hier oogenblikken--?'s Heeren Woord houdt eeuwig stand!
Altijd rijker vloeit het leven?Uit die Levensbron u toe:?Zij wordt nimmer mo�� te geven,--?Wordt gij 't nemen nimmer mo��!?Onderzoek met stille bede,?Dat des Heeren Geest u leid'!?Dan geniet ge in 's Heeren vrede?'t Voorgevoel der zaligheid!
HET ONTWAKEN.
ZIJ.
Die sluimering deed u goed?
HIJ.
Uitnemend goed.?'k Herinner mij zelfs uit mijn vroege jeugd?Geen slaap zoo vast, zoo hartverkwikkend zoet.?Onze oude goede vader--of u 't heugt--?Wanneer hij 's morgens in de kamer trad,?Placht op de vraag, "hoe hij geslapen had,"?Te zeggen: "Als een zalige!" Welnu,?Dat zelfde vroolijk antwoord geef ik u.?Ook ik sliep als een zalige, of veeleer?Ontwaakte ik als een zalige! Overal?Voel ik nieuw leven, of ik nimmermeer?Vermoeienis noch slaap meer kennen zal.?Een frissche kracht vloeit door mijn aadren heer?Daar is een wondre vlugheid in mijn le��n,?Als droegen mij onzichtbre vleuglen voort?Waarheen ik wil...
ZIJ
Wat dunkt u van dit oord?
HIJ
Zie, wij genoten menig lieflijk uur?Te midden van den Lusthof der Natuur:?Maar nooit begroette mijn bewondrend oog?Een plekjen gronds, zoo onuitspreeklijk rijk.?Ha, welke boomen! Waarlijk, hemelhoog!?Zij dragen vrucht en bloesem te gelijk.?Ik hoor den wind, die door de twijgen ruischt,?En 't klinkt daarbij zoo lieflijk uit hun top,?Als ware er heel een zangrig choor gehuisd.?En achter hen, daar rijzen bergen op,?Klaar afgeteekend tegen 's hemels trans,?Somtijds bezocht door wolken, waar de glans?Van morgenrood en avondzonnegoud?Zich mengelt tot een wisslend licht en bruin.?En door den blanken nevel op hun kruin?We��rblinkt een Stad, uit kristallijn gebouwd,?Met torens en paleizen, heerlijk schoon.?En van die hoogte vloeit een water ne��r,?Geen stortvloed maar een zachtbewogen meir:?Niet bruischend, maar met zoeten zilvertoon?Gelijk muziek voortgolvend naar bene��n.?Zie, 't spat een dauw van droppels om zich heen?Die trillend op geboomte en bloemen blinkt,?En heel de lucht een koelheid mededeelt,?Die 't dorstig hart met lange teugen drinkt.?En dan dit vriendlijk veld! Wij zijn omringd?Van bloemen, waar een kleurengloed op speelt,?Zoo als ik nooit aanschouwde; en als wij gaan,?Buigt zelfs geen grasjen ne��r voor onzen voet.?Elk ander plekjen biedt een overvloed?Van nieuwe en heerlijker tooneelen aan.?De blik verdwaalt van 't eene vergezicht?In 't andere, en de blauwe kimmen vli��n?Al verder weg, als smolten zij tot licht.
ZIJ.
Hebt gij dit heerlijk oord reeds meer gezien,?Of zijt gij hier voor d'allereersten keer?
HIJ.
't Schijnt alles mij, waarheen ik de oogen wend,?Zoo onbegrijplijk-vriendlijk, zoo bekend,?En echter--neen, ik was hier nimmermeer.
ZIJ.
En zijt ge niet verwonderd, dat ge mij?We��r bij u ziet?
HIJ.
Wel, waart gij 't niet altoos?
ZIJ.
Nu ja; maar toch, ik was een lange poos?Afwezig. Eens verdween ik van uw zij'.
HIJ.
Daar duikt op eens uit mijn herinnering?Iets als een nevel op, die lang
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.