Nieuwe Bloemlezing uit de dichtwerken van J.J.L ten Kate | Page 3

J. J. L. ten Kate
Wanneer daar andre stemmen klinken,
En vreemden op- en nedergaan!
Ja, 't is dezelfde deur, 't zijn de oude vensterboogen:
't Is of de drempel u verlangend naadren ziet:
Maar 't oude welkom groet u niet,
En--gij gaat stil voorbij met neêrgeslagen oogen!
Of peinst gij voort en toeft gij nog,?Niet lang zal u de droom op gouden vleugels dragen:
Ach, koele blikken, norsche vragen
Verjagen 't laatste zelfbedrog.
Wat wordt u 't vriendlijk huis? Een handvol koude steenen
Gij wischt, ontroerd, uw tranen af:
Als de oude vrienden zijn verdwenen,
Schijnt hun verlaten huis u leêger dan hun graf!
DE WAARDE VAN HET KLEINE.
Wil het kleine niet versmaden:?'t Is de bron van groote kracht.?Kan hij de Eeuwigheid gewinnen,?Die het Oogenblik veracht?
Uit een vonkjen onder de assche?Rijst de blakerende vlam;?Uit het weggeworpen zaadtjen?Kiemt de statige eikenstam.
Groeiend tot een berglawine,?Rukt de sneeuwvlok rotsen neêr;?En de droppel bij den droppel?Wordt een peilloos Alpenmeir.
Ja, éene enkele gedachte,?Stralende uit eens Wijzen hoofd,?Kan een kranke waereld redden,?Die er dankbaar aan gelooft!
HET LAND DER LIEFDE.
Ja, valsch en bedrieglijk, met doornen bezwaard,?Met neevlen omsluierd, is 't leven op aard:?Toch weet ik een hoekjen, dat Eden beschaamt,?Door de Englen HET LAND VAN DE LIEFDE genaamd.
Woedt elders de bliksem in blaakrenden gloed,?Versterft ieder bloemtjen in tranen en bloed,?Hier drijven de stormen verschoonend voorbij:?In 't LAND VAN DE EEUWIGE LIEFDE is het eeuwige Mei!
Het pad dat er heenleidt, is needrig en smal;?In rozen verborgen, geleidt het naar 't dal:?Geen macht en geen kracht en geen goud voert er heen;?'t Geloovige hart is de leidsman alleen!
In 't LAND VAN DE LIEFDE zijn allen gelijk:?Daar kent men geen stand en geen arm en geen rijk;?En ieder bezit er dien eenigen schat,?Die niet, als al 't aardsche, in een schuimbel verspat!
Wat ijl ik niet vaak naar dat vriendelijk oord,?Als veel mij ontvalt dat mij eens heeft bekoord!?Steeds keer ik terug in dit leven van smart,?De vreugde in het oog en de vrede in het hart!
VERLOREN.
Dat eenmaal was, keert nimmer weêr:?De jeugd wordt niet herboren.?Haar zoete droom van liefde en eer?Omzweeft het grijzend hoofd niet meer--
Verloren is verloren!
Wel zien we in 't blauwend lichtgebied?De zonne daaglijks gloren:?Maar 't Heden is het Gistren niet:?'t Zijn andre stralen die zij schiet--
Verloren is verloren!
Geen bloemtjen, dat in 't najaar sneeft,?Zal lentes wekstem hooren:?En schoon de dorre struik herleeft,?'t Zijn andre bloemen die zij geeft--
Verloren is verloren!
Geen golfjen, hupplend langs heur baan,?Wordt door uw lied bezworen:?Wie dwingt het leven ooit tot staan??'t Vliet als een golf naar d' oceaan--
Verloren is verloren!
EEN PROGRAMMA.
Niet steeds wordt voor de grootste heldendaden?Een roemzuil door de zwanenveêr gesticht:?In diepen nacht, aan niemands blik verraden,?Schuilt vaak de stof voor menig Heldendicht.
En tragischer dan alle treurtooneelen?Is 't leven vaak voor menig menschenziel,?Die onverpoosd heur droeven rol moet spelen,?Tot straks voor goed de bonte voorhang viel.
De Dichter zing' geen hooggeroemde Helden,?Waarvoor zich de aard afgodiesch nederbuigt!?Zijn Elegie moet zulke strijders gelden,?Waarvan de rol der eeuwen niet getuigt!
Hij zinge 't hart, in de eenzaamheid gebroken;?Den wrangen traan, te middernacht geschreid;?Het vrije woord, in 't kerkerhol gesproken,?Waar nooit de zon heur lieve stralen spreidt;
Het vaderhoofd, vergrijsd in zorg en vreeze;?De moederklacht, bij 't sterfbed van een kind;?De worsteling der aangevochten weeze,?Die honger heeft en toch de deugd bemint!
Van zulk een strijd der zielen zal hij spreken,?En juichen als de zege wordt gevierd,?En zóo het zwijgen der Historie wreken,?Die, vleiend, slechts de Koningen lauwriert!
Gij, Clio! prijst alleen de hooggezetenen,?Al bracht hun zwaard ook duizenden ten val:?Zoo zinge dan de Dichter de Vergetenen,?Die God aanschouwt en--Boven kroonen zal!
TROOST IN HET LAND DER VREEMDELINGSCHAP.
EEN REISLIED VAN DEN ZENDELING NEUMANN.
(_Uit zijn dagboek, van het Chineesche eiland Putoy, Zondag 2 Mei 1852_).
Mist gij hier vrienden en verwanten,?Wat nood, als hier en overal?Een leger blinkende trawanten?Uw eenzaam pad omstuwen zal?
Wat nood, of hier de dierbren scheiden,?En niet éen pelgrim met u gaat,?Wanneer Gods Englen u geleiden,?En Jezus u ter zijde staat?
Waarheen zich ook mijn schreden wenden,?Des Heeren voetbank draagt mij nog!?Ben ik omringd van onbekenden,?God, die mijn roem is, kent mij toch!?Mijn Heiland neemt mij in Zijn hoede,?'t Is of mijn ziel Zijn aanschijn
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 23
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.