alles werd, vaak dan met moeite, plaats aan den wal gevonden, doch dat we hiermee niet in één dag klaar waren, is te begrijpen.
Daarna werd op de "Valk", welke ter beschikking bleef, opnieuw ingescheept: [3] een échelon van ± 70 man, de materialen noodig voor hun onderdak en voor den verderen bivakbouw en een ruime voorraad vivres.
Tot de 70 man behoorden 3 officieren, n.l. Kapitein Oppermann, dokter Thomsen en ik; [4] verder een Inlandsch verkenner, eenige onderofficieren, ± 15 fuseliers en ± 45 dwangarbeiders.
Over de benoodigde materialen behoeft, na de uitgebreide opsommingen in het vorige hoofdstuk, [5] niet nader te worden uitgeweid. Slechts zij nog een groote hospitaal-tent vermeld, die in onderdeelen kon worden meegevoerd. De groote motorboot ging mee, twee roeisloepen en twee lichte prauwen.
De afreis van Manokwari was den 26en November. Daar ging het dan ten slotte op den Mamberamo los, na, voor zoover mij betreft, bijna drie maanden van reizen en regelen.
Na Sjeri voeren wij recht Oost benoorden het langgerekte eiland Japèn langs, om vervolgens de Noordkust van Nieuw-Guinee tot Kaap d' Urville te volgen. Zagen wij het hooge bergland van Japèn bij helder weer en zonneschijn, den volgenden dag kwam de Noordkust tusschen de elkaar snel opvolgende regenbuien slechts nu en dan even te voorschijn. Die kust is weinig schilderachtig.
Men vaart op een mijl of vier uit den wal en aanschouwt niet anders dan het vlakke land, als een donkere streep geteekend aan den horizon. Het is een zandig strand en daarachter groeien rizoforen en tjemara's. Hier en daar kenmerkt een landhoek zich door donkerder tint; op zulke plaatsen komt gewoonlijk een grootere of kleinere rivier in zee uit.
Kaap d' Urville heet de Noordelijkste hoek der Noordkust, waar de Mamberamo in zee komt. Zij was moeilijk te herkennen, want landhoeken zijn er vele en de talrijke buien maakten het vinden niet gemakkelijker; de "groote rivier" [6] annonceert zich echter op verren afstand door den grooten plas bruin modderwater, die over een rayon van niet minder dan tien mijl uit de kust, op het heldere blauwgroene zeewater drijft. En zoo duidelijk is de scheiding, dat men op een gegeven moment met het voorschip in zoet, met het achterschip in zout water is en de scherpe scheidingslijn tusschen blauw en bruin ter weerszijden ver kan volgen.
Op het lood werd de vaargeul gezocht over de baar of modderbank, die ook hier, zooals voor elke Indische rivier, niet ontbreekt. De minste diepte was 4 vadem.
Eindelijk voeren we de rivier binnen; de mond was hier een 800 M. breed, de stroom in het midden 3 à 4 mijl. Daar de "Valk" zes mijl volle kracht liep, avanceerden wij dus somtijds slechts met een snelheid van 2 mijl; gewoonlijk konden wij onder den eenen of anderen oever, in minder stroom, voordeel behalen; doch over de 240 K.M. tot Pionierbivak deden wij 4 dagen, waarbij evenwel moet opgemerkt worden, dat we des nachts voor anker gingen.
Als gids voor de opvaart hadden wij de oude kaart van den Luitenant ter Zee Kerkhoven van 1884, welke ook zijnen opvolgers als leiddraad had gediend en die, waar noodig, door hen was gecorrigeerd. De groote rivier toch verlegt zich in die jaren, doch het is minder dan men wel zou verwachten en het bepaalt zich in hoofdzaak tot de lage en ondiepe modderbanken bij de eilanden. Evenals zulks bij het opvaren van alle rivieren gebeurt, houdt men in krommingen den buitenbocht, omdat die het diepste is; de binnenbocht is ondiep. Drijvend zwaar hout raakt daardoor gemakkelijk vast, zoodat men er groot gevaar voor stooten heeft. In binnen- of buitenbocht, kan men zich van verre gezien, nooit vergissen; de eerste toch is in breeden band omzoomd door glagah, een meer dan manshoog uitgepluimd oevergewas. Dit glagah is het wilde suikerriet, doch alleen een hoogst enkele dikke stengel is saprijk en zoet genoeg om de moeite van het uitkappen te loonen.
Den tweeden ochtend zagen wij de eerste heuvelrijen van het Van Rees-Gebergte in de verte, den derden dag voeren wij er tusschendoor tot wij in den avond van den vierden dag op weinig na de plaats van het oude Pionierbivak bereikten.
Bij Scholten-eiland, den derden dag, deed zich de moeilijkheid van den stroom duchtig voelen. Men is hier even voorbij den rand van het heuvelland en heeft wel niet met een stroomversnelling te maken, maar toch is het rivierbed, hoewel breed, op sommige plaatsen zeer ondiep door uitgebreide banken van rolsteenen, welke ook bij lagen waterstand deels droogvallen, zoodat de stroom er sterk is en het water er kolkt.
Door de talrijke draaikolken ter plaatse luisterde de slechts zes mijl loopende "Valk" moeilijk naar het roer; op een gegeven moment werden eenige kolken den roerganger de baas; het schip liep zooals men zegt "uit het roer" en werd door den stroom tegen den steilen rotswand geworpen. Wij dachten, dat de schok
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.