Nieuw-Guinee en de exploratie der | Page 3

L.A.C.M. Doorman
aanval van malaria, echter niet in zoo hevige mate als
bij de twee latere reizen het geval schijnt te zijn geweest."
"Camphuys", Januari 1900: "Deze reis was voor de opvarenden vrij
noodlottig. Kapitein de Grooth (gezagvoerder) kreeg malaria en
beri-beri, evenals de meeste inlandsche opvarenden en ook stuurlieden
en machinisten moesten allen worden vervangen, terwijl het schip zelf
geheel moest worden gedesinfecteerd en enkele van de Europeesche
opvarenden, waaronder Kapitein de Grooth, voor herstel van
gezondheid naar Europa moesten."
Brak, Juni 1906: "Gedurende de geheele reis en een week daarna werd
aan de equipage elken dag een halve gram kinine gegeven, terwijl
tevens tegen beri-beri kadjang idjoe werd verstrekt. Toch kregen wij na
14 dagen (men heeft mij verteld het z.g. incubatie tijdperk van malaria)
zooveel koortslijders aan boord, dat van de 27 man equipage er slechts
13 geschikt bleken om den dienst waar te nemen. Slechts het
machinekamerpersoneel bleef gespaard en ik schrijf het toe aan de
hooge temperatuur in de machinekamer, dat zij er zoo goed afkwamen.
De koorts begint gewoonlijk de eerste week met zware hoofdpijnen,

hooge temperatuur (39°-40°) en absoluut gebrek aan eetlust. Na een
week neemt de temperatuur af tot om en bij 38° en deze toestand blijft
zoo tot een 14 dagen daarna."
Pionier, Juni/Juli 1908: "Door den Commandant van Hr. Ms. 'Edi' werd
meegedeeld, dat, dank zij de door den officier van gezondheid
genomen maatregelen (kinine en kadjang idjoe), deze tocht voor de
gezondheid van slechts 3 schepelingen schadelijke gevolgen heeft
gehad. Deze drie kregen malaria; twee hunner waren na een paar dagen
hersteld."
1910. Poging van Kapitein A. Franssen Herderschee om het
sneeuwgebergte vanaf de Noordkust te bereiken. Na de Edivallen te
zijn gepasseerd, wachtte hem 40 K.M. verder een groote verrassing: de
heuvels verdwenen, de rivier verbreedde zich en zoover het oog reikte,
strekte zich naar het Oosten, Zuiden en Westen een zeer groote vlakte
uit. Dit was de z.g. "Meervlakte". Hierna liep de rivier over 25 K.M.
recht Zuid en bleek alsdan ontstaan uit de samenvloeiing van twee
takken: één komend uit het Westen, één uit het Oosten. Den eerste
volgend, bereikte Franssen Herderschee in 10 dagen roeiens den voet
van het gebergte; doch nauw tot den landtocht overgegaan, brak onder
zijn troep beri-beri in zoodanige mate uit, dat er verscheidenen stierven
en de leider met 50% zieken ten spoedigste moest retireeren en de
expeditie opgeven. Men was toen nog ruim 70 K.M. hemelsbreed
benoorden de Carstenztoppen. De Oostelijke tak, Idenburgrivier
gedoopt, werd 45 K.M. opgevaren. Natte moesson.
1910-1911. De Duitsche doktor Max Moszkowski maakte van den weg
van Franssen Herderschee gebruik om eveneens het Sneeuwgebergte te
bereiken; gebrek aan vivres dwong de kleine expeditie, die in slechts
één prauw voer, tot terugtocht. Moszkowski was zeer tevreden over den
gezondheidstoestand, dank zij de toegepaste prophylaxe van kinine,
zilvervliesrijst en kadjang idjoe.
1911. De bij de expeditie Franssen Herderschee in 1910 slechts 45 K.M.
opgevaren Idenburgrivier werd over bijna 400 K.M. verkend door den
Luitenant ter zee 1e klasse De Wal. Onbegaanbare kloven met woeste
versnellingen aan het eindpunt op 139° 54' OL. noopten hem tot den

terugtocht. Deze reis door de Meervlakte geschiedde in de maanden
Juni-Augustus; er kwamen slechts enkele koortsgevallen voor.

I.
De samenstelling van het Exploratie detachement voor den
Mamberamo.
Tot het reeds genoemde einddoel, het exploreeren van het Binnenland
benoorden het Sneeuwgebergte, voer in het begin van December 1913
het eerste échelon van het "detachement voor den Mamberamo" deze
groote rivier op.
Dit échelon bestond uit den Kapitein der Infanterie Oppermann als
leider, den Officier van Gezondheid Thomsen en den Luitenant ter zee
der 2e klasse Langeler. Verder uit eenige Europeesche en Inlandsche
onderofficieren, voorts Inlandsche fuseliers en dwangarbeiders. Te
zamen een 70 man.
De fuseliers waren in hoofdzaak Javanen en enkele Timoreezen;
Amboneezen hadden wij er niet bij. De Timoreezen muntten bijzonder
uit. De dwangarbeiders vormden een staalkaart van rassen en stammen;
onder hen waren de Atjehers, Palembangers en Boegineezen de besten;
hun "zonden" waren moord en grove diefstal; geen wonder, dat het
régime streng was en er vaak ter bestraffing naar den rottan moest
worden gegrepen.
Een Inlandsche opnemer was toegevoegd aan het detachement; dit was
één der z.g. "verkenners" van den Topografischen dienst, welke zijn
opgeleid voor detailwerk, doch die ook voor het globalere
overzichtswerk uitstekende diensten kunnen bewijzen.
Met een volgend échelon kwamen 40 Dajaks van Borneo, bekwame
prauwenmakers en versnellingroeiers en 130 Papoea's van de kusten,
die als roeiers diensten zouden bewijzen.
Eind Maart 1914 kwam het geheele detachement van de Noordkust op

den Mamberamo aan en stelde zich onder de bevelen van den leider,
Kapitein Oppermann.
Dit detachement bestond uit den Kapitein der Infanterie Schultz, 1e
Luitenant Schulze en de Luitenants ter zee 2e klasse Doorman en
Stroeve. De Officier van Gezondheid v. Steenis bleef te Manokwari
achter. Met een vorig échelon
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 58
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.