was ze gelijk een bedelaar, want haar rijkdom had geene waarde meer. Niemand wilde haar bijstaan. Zij was vervloekt door haar slechte daad.
Want van haar vijf schepen keerde er geen weder in Stavoren. Ze wachtte in haar eenzaam huis op hunne tijding. Ze zag het licht rijzen, het duister dalen, vele keeren. Als ze van straat hoorde, dat er een zeil was, aan den horizon der zee, liep ze naar de haven, en alleen stond ze. Maar nimmer was het een schip van h����r.
Men vertelt van de vrouwe van Stavoren, dat haar geld slonk. Iederen dag kromde zich haar rug m����r. Een oud, hulpeloos vrouwtje werd ze, met geel gerimpeld vel en met bevende handen. Ze leunde op haar stok, als ze naar zee zag. En dit was misschien wel haar vreeselijkste straf: dat ze hoopte op de terugkomst der schepen.
Haar oude, moede oogen tuurden naar de eindelooze verte en de angst der verwachting omknelde haar keel als een strop. lederen dag strompelde ze naar naar huis, denkend: "Morgen zullen ze komen" --
En zoo gingen de dagen voorbij, tot er niets meer was in haar woning. Ze verkocht haar huis, en leefde voortaan in een krot. En toen kwam het uur, dat haar laatste duit voor brood was betaald.
Steunend op haar stok, en tastend -- want bijkans blind was ze -- ging ze van huis tot huis, bedelende om der barmhartigheid wille. Ze klopte aan de huizen, het vrouwtje van Stavoren. De deuren bleven voor haar gesloten, en ze betwistte met hare zwakke, bevende vingers den honden hun voedsel.
II
Straffe Gods
Dit is de legende der rijke vrouw van Leiden, die door God werd gestraft, daar zij haar zuster geen barmhartigheid bewees.
In het jaar 1315 was er groote hongersnood over het land, en Willem van Holland en Henegouwen, van Zeeland en Friesland, door het volk de goede Willem genaamd, wist niet, hoe hij de zorg uit zijn rijk moest wenden, doch toen men hem vertelde van zijn stad Leiden, weende hij.
Gelijk vergift doodde er de honger. De burgers stierven op straat. De kinderen aan de borst hunner moeders. De Dood bleef in Leiden, niemand sparend. 't Gras van de straat was reeds gegeten. De wachters aan de poorten stonden met knikkende knie?n.
Er woonden in de stad twee zusters, Anne en Marie. Eertijds hadden ze samen gehuisd, maar Marie had een man liefgekregen, en ze had Anne verlaten. Het scheen, of ze in zusterschap niet gescheiden waren, en of Anne blijde was om Marie's geluk. Echter, wie menschen kent, weet, dat er vele zijn, dubbel van tale: de taal, die de mond spreekt, en de gezwegen taal der booze gedachte. Er is een glimlach, welke den haat verbergt.
Marie kende geen andere taal dan die zij sprak, daarom geloofde ze hare zuster.
De dagen van den honger kwamen, en ����rst was er ellende in de huizen der armen. Het deerde Marie niet, dat haar vier kinderen voedsel behoefden: zij en haar man hadden geld gespaard, en ze gaven met volle handen. De armen loofden haar naam, en men zegende haar met rijke woorden.
De honger werd machtiger in de stad. Niet alleen de armen, doch reeds gezellen en meesters der gilden vroegen barmhartigheid. Toen eerst recht waren het Marie en haar man, die troostten. Ieder was welkom, en geen hongerige ging ongespijzigd uit haar woning.
De honger liet niet af.
Het was op een avond -- en er werd zachtkens aan Marie's deur geklopt.
"Klop ... klop ... klop ..." tot driemalen toe.
"Open niet,." fluisterde de man. "Wanneer het boos volk is -- "
"Die z���� laat komt," zeide zij met vaste stem, "heeft mij meer noodig dan een ander."
En ze opende de deur.
Haar zuster stond v����r haar.
"Marie -- " kreet ze, "om Gods wil, verhoor mij. In drie dagen heb ik geen brood geproefd -- Help mij."
"Hebt ge geen brood meer?" vroeg Marie verbaasd.
"Neen, want alles, wat ik had, heb ik aan de armen gegeven."
"Zoo dit zoo is -- zet u aan den disch, en wees een der onzen. Waar voedsel is voor zes, zal er ook voor zeven zijn."
Ze gaf haar brood en vleesch. Den beker schonk ze vol van wijn.
"Eet en drink en verlaat ons niet meer," zoo zeide zij eenvoudig.
"Ach neen -- " riep Anne uit, "ik wil in mijn huis blijven, want wat zou men zeggen, als ik ten uwen koste leefde! Gij hebt de armen gegeven, zoodat iedereen het hoorde. Ik daarentegen heb de ware milddadigheid betracht, en mijn linkerhand wist niet, wat de rechter deed. Geen mensch wist van mijn goede daden, en daarom zal men het in mij misprijzen, zoo ik ten uwen koste leef. Laat mij slechts des avonds in het duister komen. Driemaal zal ik kloppen, opdat gij, mijn zuster, weten kunt: "het is de arme Anne, de hongerige Anne, die buiten staat."
"Zoolang wij te eten hebben -- tot de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.