langs den gewonen, wettelijken weg plaats hebben."
En hij ging heen, hen alleen latende, alsof voor hem het huwelijk reeds besloten was.
Toen de deur gesloten was stonden beiden sprakeloos tegenover elkander. Nantas en Flavie zagen elkander eens aan. Zij hadden nog nimmer elkander gezien. Zij scheen hem buitengewoon schoon toe met haar bleek en trotsch gelaat, welks groote grijze oogen hem doordringend aanzagen. Misschien had zij die dagen, waarin zij haar kamer niet verlaten had, niets gedaan dan schreien; de koudheid harer wangen moest echter de tranen wel hebben doen stollen, zij was het die hem het eerst toesprak:
"Dus, mijnheer, de zaak is in orde gekomen?
"Welzeker, juffrouw," antwoordde Nantas bedaard.
Een minachtende trek kwam onwillekeurig op haar gelaat en hem aanziende, scheen zij de laagheid op zijn gelaat te willen lezen.
"Zooveel te beter," hernam zij, "ik vreesde niemand voor een zoodanige koop te zullen vinden."
Aan den toon waarop zij dit zeide, merkte Nantas maar al te zeer hoe zij hem minachtte. Hij richtte het hoofd echter op. Had hij al gebeefd voor den vader, wetende, dat hij deze bedroog, tegenover de dochter, die zijn medeplichtige was, moest hij flink zijn.
"Pardon, juffrouw," zeide hij kalm en beleefd, "gij hebt een verkeerde opvatting van de betrekking welke tusschen ons zal komen te bestaan en die gij zeer juist een koop noemt. Ik meen, dat wij voortaan tegenover elkaar op een voet van gelijkheid zullen zijn."
"Zeer zeker?" viel Flavie hem met een minachtende glimlach in de reden.
"Op een voet van volkomen gelijkheid ... Gij hebt behoefte aan een naam, om een fout te verbergen, waarover ik geen oordeel durf uitspreken, en ik geef u den mijnen. Van mijn kant heb ik behoefte aan het noodige kapitaal en een positie in de maatschappij, om te komen waar ik zijn wil, en gij verschaft mij deze twee. Vanaf heden zijn wij twee compagnons, wier inbrengst in de firma zoowat van gelijke waarde is en hebben wij elkander wederkeerig te bedanken voor de diensten, die wij de een den ander bewijzen."
Zij lachte niet meer. Een trek van toornigen trots verscheen op haar voorhoofd.
Na eenige oogenblikken zeide zij:
"Gij kent mijne voorwaarden?"
"Neen, juffrouw," zeide Nantas, die volkomen kalm bleef. "Wees zoo goed mij die te noemen en ik beloof u bij voorbaat dat ik ze gaarne accepteer!"
Nu zeide zij kalm, zonder de minste aarzeling of schaamte:
"Gij zult nooit anders dan in naam mijn echtgenoot zijn. Onze levenswijzen zullen elkander ten eenenmale vreemd wezen. Ik heb geen rechten op u en gij hebt geen rechten op mij."
Bij iedere voorwaarde boog hij toestemmend met het hoofd. Dat was juist wat hij verlangde en hij antwoordde:
"Als ik galant wilde zijn zou ik u toevoegen dat zulke condities mij wanhopig maakten. Wij zijn echter beiden boven zulke banaliteiten verheven. Ik ben verheugd, dat gijzelven inziet hoe onze toekomstige verhouding dient te zijn. Wij gaan beide het leven in langs een pad, waar geen bloemen bloeien ... Ik heb u nog maar ����n ding te verzoeken, en wel dit, dat gij op geenerlei wijze van uw vrijheid een zoodanig gebruik maakt, dat mijn tusschenkomst noodzakelijk wordt."
"Mijnheer?" riep Flavie toornig uit, haar trots weer voelende ontwaken.
Hij boog echter beleefd met het hoofd, haar verzekerende dit niet te hebben gezegd om haar te kwetsen. Hun positie was uiterst teer, zij moesten zich beiden van toespelingen onthouden, om de goede verstandhouding niet onmogelijk te maken. Juffrouw Chuin had hem medegedeeld, dat haar verleider een zekere heer Fondettes was, de man van een harer kostschoolvriendinnen. Een maand bij hem gelogeerd zijnde, op het platte land, had zij zich op een avond in de armen van dien man bevonden, zonder eigenlijk zelf goed te weten hoe alles in 't werk was gegaan en tot hoeverre zijzelve hieraan schuld had; juffrouw Chuin sprak bijna van een gewelddadige aanranding.
Plotseling voelde Nantas een bijna vriendschappelijke opwelling. Als alle menschen, die zich van hun eigen kracht bewust zijn, hield hij er van goedhartig te wezen.
"Kijk eens, mejuffrouw," zeide hij, "wij kennen elkaar niet, maar ik geloof toch, dat wij verkeerd zouden doen als wij elkander op het eerste gezicht veroordeelen. Misschien zijn wij in de wereld gekomen om 't met elkaar zeer wel te kunnen vinden ... Ik zie wel, dat gij mij veracht, dat komt, omdat ge mij niet kent."
En hij vertelde, koortsachtig opgewonden, van zijn leven te Marseille en van zijn vergeefsche pogingen te Parijs. Wat baatte het oordeel der menigte, als men den voet op haar nek kon zetten! Het was alleen maar de vraag boven haar te staan. Macht was een excuus voor alles. Met breede trekken teekende hij haar het leven, dat hij wenschte te leiden. Hij vreesde geen hindernissen, niets zou tegen zijn kracht kunnen opwegen, hij zou sterk zijn en gelukkig.
"Geloof niet, dat ik mij verkoop voor uw geld," vervolgde hij. "Ik accepteer uw geld alleen om
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.