nog maar aan, dat hij de lucht kreeg van zulk eene reis! Hij zou er wellicht ook smaak in krijgen! Niets zou hem kunnen tegenhouden! Hij, zulk een vastberaden geoloog, zou vertrekken in ieder geval, in weerwil, in spijt van alles! En hij zou mij medenemen en wij zouden niet terugkomen! Nooit, nooit!"
Ik verkeerde in een onbeschrijfelijken toestand van opgewondenheid.
"Neen, neen! het mag niet gebeuren," zeide ik vastbesloten, "en daar ik kan beletten, dat zulk een denkbeeld bij mijn dwingeland opkomt, zal ik het doen. Door dit document telkens te wenden en te keeren, zou hij bij toeval den sleutel kunnen ontdekken. Ik zal het vernietigen!"
Er lag nog eenig vuur in den haard. Ik greep niet alleen het blad papier maar ook het perkament van Saknussemm; met koortsachtig bevende hand wilde ik alles op de kolen werpen en dit gevaarlijke geheim vernietigen, toen de kamerdeur geopend werd en mijn oom verscheen.
HOOFDSTUK V
De professor aan het werk.--De neef valt in slaap.--De huissleutel verdwenen.--De vreugde van mijn oom.--De lezing van het document.--De valiezen moeten gepakt worden.
Ik had maar even den tijd om het onheil-aanbrengend document weder op de tafel te leggen.
Professor Lidenbrock scheen in diep gepeins verzonken. De gedachte, die hem beheerschte, liet hem geen oogenblik rust; hij had klaarblijkelijk onder de wandeling de zaak onderzocht, ontleed, alle hulpbronnen zijner verbeeldingskracht aangewend, en kwam nu terug om de eene of andere nieuwe verbinding toe te passen.
Hij ging inderdaad in zijn armstoel zitten en met de pen in de hand begon hij formules neer te schrijven, die op een algebraisch vraagstuk geleken.
Ik volgde met mijne oogen zijne sidderende hand; geen enkele zijner bewegingen ontging mij. Welke onverwachte uitkomst zou hij misschien verkrijgen? Ik beefde, maar zonder reden, omdat de ware, de "eenige" verbinding reeds gevonden zijnde, iedere andere nasporing noodwendig vergeefs moest zijn.
Drie uur lang werkte mijn oom zonder te spreken, zonder het hoofd op te heffen, duizendmaal uitwisschende, weder opnemende, doorschrappende, weder beginnende.
Ik wist wel dat, als het hem gelukte om die letters te schikken naar al de betrekkelijke plaatsen, die zij konden innemen, de zin klaar zou zijn. Maar ik wist ook, dat twintig letters reeds twee trillioenen, vier honderd twee en dertig duizend negen honderd twee billioenen, acht duizend een honderd zes en zeventig millioenen, zes honderd veertig duizend verbindingen moesten opleveren. In den zin waren honderd twee en dertig letters, en die honderd tweeen dertig letters gaven een getal verschillende volzinnen, dat uit minstens honderd drie en dertig cijfers bestaat, een getal bijna onmogelijk uit te spreken en dat alle bevatting te boven gaat.
Ik was dus gerust over dit heldhaftige middel om het vraagstuk op te lossen.
Intusschen verliep de tijd; het werd nacht; het gerucht op straat hield op; steeds over zijn werk gebukt zag mijn oom niets, zelfs de goede Martha niet, die de deur half opende; hij hoorde niets, zelfs de stem dezer waardige dienstbode niet die vroeg:
"Zal Mijnheer dezen avond eten?"
Martha moest zonder antwoord heengaan; ik voor mij, na mij eenigen tijd er tegen verzet te hebben, werd door den slaap overmand en sliep in op het einde van de canape, terwijl oom Lidenbrock nog maar altijd berekende en doorschrapte.
Toen ik den volgenden morgen ontwaakte, was de onvermoeide werkezel nog aan den arbeid. Zijne roode oogen, zijn bleek gezicht, zijne haren, waarin hij met eene koortsige hand had gewoeld, de purperroode rand onder zijne oogen bewezen genoegzaam zijne verschrikkelijke worsteling met het onmogelijke, en onder welk eene vermoeinis van zijn geest en inspanning van zijne hersenen de uren voor hem moesten verloopen zijn.
Ik kreeg waarlijk medelijden met hem. In weerwil van de verwijten, die ik het recht meende te hebben om hem te doen, gevoelde ik zekere aandoening. De arme man werd zoo door zijne gedachten overheerscht, dat hij vergat om boos te worden; al zijne levenskrachten trokken zich op een punt samen, en daar zij niet door hare gewone veiligheidsklep ontsnapten, stond het te vreezen dat hare spanning hem binnen kort zou doen springen.
Ik kon door een gebaar, door een woord slechts die ijzeren schroef losmaken, die op zijne hersenpan drukte. En ik deed het niet!
Mijn hart was toch goed genoeg. Waarom bleef ik dan stom in zulk een geval? In het belang van mijn oom.
"Neen, neen!" herhaalde ik, "neen, ik zal niet spreken! Hij zou er heen willen gaan, ik ken hem; niets zou hem kunnen tegenhouden. Hij heeft eene vulkanische verbeeldingskracht, en om te doen wat andere geologen niet gedaan hebben, zou hij zijn leven wagen. Ik zal zwijgen, ik zal het geheim bewaren, waarvan het toeval mij bezitter heeft gemaakt; het te ontdekken zou zoo goed zijn als professor Lidenbrock te dooden. Laat hij het raden, als hij kan, ik wil mij later niet te verwijten hebben, dat ik hem in het verderf heb gestort!"
Nadat ik hieromtrent tot een besluit was gekomen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.