dat hij met de diepste bewondering beschouwde.
"Welk een boek! welk een boek!" riep hij uit.
Deze uitroep herinnerde mij dat professor Lidenbrock in zijne verloren oogenblikken ook een boekengek was; maar een oud boek had in zijne oogen alleen waarde als het onverkrijgbaar of tenminste onleesbaar was.
"Welnu," zeide hij mij, "ziet gij het dan niet? Het is een onwaardeerbare schat, dien ik dezen morgen gevonden heb bij het doorsnuffelen van den winkel van Hevelius, den jood."
"Heerlijk!" antwoordde ik met eene gemaakte geestdrift.
Maar waartoe diende dan ook de ophef over een ouden kwartijn in grof kalfsleeren band, een geelachtig boek, waaruit een verkleurd leesteeken hing?
Intusschen kwam er maar geen einde aan de uitroepen van bewondering van den professor.
"Zie," zeide hij, zich zelven vragende en antwoordende, "is het niet mooi? Ja, zelfs bewonderenswaardig! En welk een band! Gaat het boek gemakkelijk open? Ja, want het blijft bij iedere bladzijde open liggen. Maar sluit het wel goed? Ja, want de band en de bladen vormen een goed geheel, zonder zich ergens te scheiden of te gapen! En dan die rug, waarin na een bestaan van 700 jaar nog geen enkele scheur is! Bozerian, Closs of Purgold zouden trotsch geweest zijn op zulk een band!"
Zoo sprekende opende en sloot mijn oom gedurig het oude boek. Het minste wat ik doen kon was hem naar den inhoud te vragen, hoewel die mij geen het minste belang inboezemde.
"En wat is dan wel de titel van dat merkwaardige boek?" vraagde ik met eene drift, die te hevig was om niet geveinsd te zijn.
"Dit werk," antwoordde mijn oom vol opgewondenheid, "is de Heims-Kringla van Snorre Turleson, den beroemden ijslandschen schrijver uit de twaalfde eeuw. Het is de kroniek der noorweegsche vorsten, die over IJsland regeerden."
"Waarlijk!" deed ik mijn best om uit te roepen, "dan is het zonder twijfel eene duitsche vertaling?"
"Nu nog mooier!" antwoordde de professor driftig, "eene vertaling! Wat zou uwe vertaling mij baten? Wie geeft iets om uwe vertaling? Het is het oorspronkelijk werk in de ijslandsche taal, die prachtige, rijke maar tevens eenvoudige taal, die de meest verschillende spraakkunstige verbindingen en talrijke vormveranderingen der woorden toelaat."
"Even als het duitsch," bracht ik vrij gelukkig in het midden.
"Ja," antwoordde mijn oom, de schouders ophalende; "maar met dit onderscheid, dat de ijslandsche taal de drie geslachten heeft, even als het grieksch en de eigennamen verbuigt als het latijn."
"Zoo!" zeide ik een weinig in mijne onverschilligheid geschokt, "en is de druk van dit boek fraai?"
"Druk! wie spreekt er van druk, ongelukkige Axel? Druk! Houdt gij dit dan voor een gedrukt boek? Neen, domoor! het is een handschrift en wel een runisch handschrift!..."
"Een runisch?"
"Ja! Zoudt gij misschien willen, dat ik u eene verklaring van dat woord gaf?"
"Daar zal ik wel op passen," antwoordde ik op den toon van iemand, wiens eigenliefde gekwetst is.
Maar mijn oom draafde door en onderrichte mij tegen mijn zin in zaken, die ik niet verlangde te weten.
"De runen," hernam hij, "waren schrijfletters, die vroeger op IJsland in gebruik waren, en volgens de overlevering had Odin zelf ze uitgevonden. Goddelooze! bezie en bewonder dan toch die teekens, welke uit het brein van een god zijn voortgekomen!"
Niet wetende wat te antwoorden, was ik waarlijk op het punt om neder te knielen, eene soort van antwoord, dat den goden even zeer moet bevallen als den koningen, omdat het het voordeel heeft van hen nooit in verlegenheid te brengen, toen een toeval den loop van het gesprek eene andere wending gaf.
Het was de verschijning van een smerig perkament, dat uit het boek gleed en op den grond viel.
Mijn oom viel met eene onbegrijpelijke gretigheid op die vod aan. Het kon niet missen of een oud document, misschien sedert onheugelijke tijden in een oud boek gesloten, moest hooge waarde in zijn oog hebben.
"Wat is dat?" riep hij uit.
En tegelijk ontvouwde hij zorgvuldig op zijne tafel een stuk perkament, 10 duim lang en 6 duim breed, waarop in dwarse lijnen onverklaarbare teekens stonden.
Wij voegen een nauwkeurig fac-simile er van hiernevens.
[AFBEELDING]
Ik stel er prijs op om die zonderlinge teekens te doen kennen, want door hen werden professor Lidenbrock en zijn neef aangezet om den vreemdsten tocht der negentiende eeuw te ondernemen.
De professor beschouwde eenige oogenblikken deze rij letters; vervolgens zeide hij zijn bril afnemende:
"Het is runisch schrift; deze letterteekens zijn geheel overeenkomstig met die van het handschrift van Snorre Turleson! Maar ... wat zou het toch beteekenen?"
Daar het runisch schrift mij voorkwam eene uitvinding van geleerden te zijn om den grooten hoop zand in de oogen te strooien, speet het mij geenszins, toen ik zag, dat mijn oom er niets van begreep. Dat maakte ik ten minste op uit de beweging zijner vingers, die hij geducht heen en weer draaide.
"Het is echter oud ijslandsch!" bromde hij binnensmonds.
En professor Lidenbrock moest het wel weten, want men hield hem voor een groot taalkenner. Wel sprak hij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.