is!"
"Dan zit er niet anders op dan van honger te sterven!"
Ik durfde er niet voor uitkomen, dat dit ons onvermijdelijk lot zou zijn
met zulk een onhandelbaar mensch als mijn oom.
De oude meid ging, hevig ontroerd, zuchtende naar haar keuken terug.
Toen ik alleen was, kwam ik op de gedachte om alles aan Graeuben te
gaan vertellen; maar hoe zou ik het huis uitkomen? De professor kon
ieder oogenblik terugkeeren. En als hij mij dan eens riep! En als hij
weer eens wilde beginnen met dat raadselachtige werk, dat men te
vergeefs den ouden OEdipus zou voorgelegd hebben! Antwoordde ik
dan niet op zijn roep, wat zou er dan van komen?
Blijven was dus het verstandigste. Juist had een delfstofkundige uit
Besancon ons eene verzameling kiezelachtige adelaarsteenen gezonden,
die gerangschikt moesten worden. Ik ging aan het werk. Ik schiftte en
schikte in hunne hokjes al die holle steenen, waarin kleine kristallen
zweefden.
Maar die bezigheid gaf mij geene afleiding; de zaak van het oude
document hield mij te zeer bezig. Mijn hoofd gloeide en ik werd door
eene naamlooze onrust bevangen. Ik had een voorgevoel van een
naderend onheil.
Na verloop van een uur waren de adelaarsteenen ordelijk geschikt. Ik
liet mij toen met slingerende armen en achteroverhangend hoofd in den
grooten Utrechtschen armstoel neervallen. Ik stak mijn groote duitsche
pijp aan, welker gebeeldhouwde kop eene achteloos uitgestrekte
stroomnimf voorstelde; daarna vermaakte ik mij met den voortgang der
verbranding te volgen, die van mijne stroomnimf langzamerhand een
volslagen negerin maakte. Van tijd tot tijd luisterde ik, of er geen
schreden op de trap klonken. Maar neen. Waar mocht mijn oom op dat
oogenblik toch zijn? Ik verbeeldde mij hem te zien loopen onder de
schoone boomen op den weg naar Altona, met zijn stok zwaaiende en
blind pareerende, met geweld op het gras slaande, de toppen der
distelplanten afhakkende en de schuwe ooievaars in hunne rust
storende.
Zou hij zegepralend of moedeloos huiswaarts keeren? Wie van beiden
zou het winnen, het geheim of hij? Zoo ondervroeg ik mij zelven, en
werktuigelijk nam ik het blad papier in handen, waarop de
onverstaanbare reeks der door mij geschreven letters stond. Ik
herhaalde bij mij zelven: "Wat beteekent dat?"
Ik beproefde die letters zoo te schikken, dat zij woorden vormden. Het
was onmogelijk. Of men ze bij tweeen, drieen, vijven of zessen
vereenigde, het gaf niets verstaanbaars; wel vormden de veertiende,
vijftiende en zestiende letter het woord "ice," de vier-, vijf- en zes en
tachtigste het woord "sir," en eindelijk merkte ik in het midden van het
document op den tweeden regel ook de latijnsche woorden "rota,
mutabile, ira, nec, atra" op.
"Drommels!" dacht ik, "uit die laatste woorden zou men bijna opmaken,
dat oom gelijk heeft wat de taal van het document betreft. En zelfs
bemerk ik nog op den derden regel het woord "luco," dat "heilig bosch"
beteekent. Wel is waar leest men op den derden het woord "tabiled,"
dat zuiver hebreeuwsch is, en de zelfstandige naamwoorden "mer, arc,
mere," die zuiver fransch zijn."
Dat was genoeg om iemand razend te maken! Vier verschillende talen
in dien dwazen volzin! Welk verband kon er bestaan tusschen de
woorden "ijs, mijnheer, toorn, wreed, heilig bosch, veranderend,
moeder, boog of zee?" Het eerste en laatste alleen konden gemakkelijk
overeenkomen; het was toch niet vreemd, dat in een document op
IJsland geschreven, van eene "IJszee" gesproken werd. De verklaring
van het raadsel was daarmede echter nog niets gevorderd.
Ik worstelde dus hevig tegen eene onoplosbare zwarigheid; mijne
hersenen gloeiden; ik pinkoogde op het blad papier; de honderd twee en
dertig letters schenen om mij heen te dansen, gelijk die zilveren tranen
die na een geweldigen aandrang van het bloed om ons hoofd in de lucht
opstijgen.
Ik was ten prooi aan eene soort van zinsbegoocheling, ik stikte, ik
snakte naar lucht. Werktuigelijk bewaaide ik mij met het blad papier,
welks beide zijden zich beurtelings aan mijn oog vertoonden.
Hoe groot was mijne verbazing, toen ik bij eene van die snelle
omdraaiingen, op het oogenblik dat de keerzijde naar mij gewend was,
volkomen leesbare woorden, latijnsche woorden meende te bespeuren,
o.a. "craterem, terrestre."
Terstond ging er een licht voor mij op; deze eenvoudige kenteekenen
deden mij de waarheid inzien; ik had de wet van het geheimschrift
ontdekt. Om dit document te lezen was het niet eens noodig om door
het omgekeerde blad heen te lezen! Neen. Zoo als het was, zoo als het
mij was voorgezegd, kon het vloeiend gespeld worden. Alle vernuftige
verbindingen van den professor werden bewaarheid; hij had gelijk
gehad ten aanzien van de schikking der letters, gelijk ook ten aanzien
van de taal van het document! Er was slechts eene "beuzeling" noodig
geweest om dien latijnschen volzin van het eene einde tot het andere te
kunnen lezen, en het toeval had
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.