Graeuben was zeer sterk in de delfstofkunde! Meer dan een geleerde
zou een lesje bij haar hebben kunnen halen. Zij onderzocht gaarne
grondig de netelige vraagstukken der wetenschap. Wat al zoete uren
hadden wij doorgebracht met samen te studeeren, en hoe benijdde ik
somtijds het lot dier gevoellooze steenen, die zij met hare bekoorlijke
handen aanraakte.
Als daarna het uur van uitspanning kwam, gingen wij beiden uit; wij
kozen de lommerrijke lanen van de Alster en begaven ons gezamenlijk
naar den ouden geteerden molen, die zich zoo goed voordoet aan het
uiteinde van het meer; onderweg keuvelden wij, elkander bij de hand
houdende; ik vertelde haar allerlei, waarover zij luidkeels lachte; zoo
kwamen wij aan den oever der Elbe en na de zwanen, die tusschen de
groote witte plompen rondzwemmen, goeden nacht gewenscht te
hebben, keerden wij per stoomboot naar de kaai terug.
Zoo ver was ik met mijn gepeins, toen mijn oom, met zijne vuist op de
tafel slaande, mij met geweld tot de werkelijkheid terugvoerde.
"Laat eens zien," zeide hij, "de eerste gedachte die zich aan den geest
moet voordoen om de letters van een volzin te verwarren is, dunkt mij,
om de woorden onder in plaats van naast elkander te schrijven."
"Wel mogelijk!" dacht ik.
"Wij zullen zien, wat dat geeft Axel! schrijf den een of anderen volzin
op dit stukje papier; maar zet de letters in plaats van achter elkander in
geregelde rijen, elke van vijf of zes, onder elkander."
"Ik begreep, wat hij bedoelde, en onmiddelijke schreef ik van boven
naar beneden:
I i n i r n k n i e ae ! b u g v u e i , e b m n l G e
"Goed," zeide de professor, zonder gelezen te hebben. "Zet nu deze
woorden op een regel naast elkander."
Ik gehoorzaamde en kreeg den volgenden volzin:
linirn, knieae! bugvu ei,eb, mnlGe.
"Heel goed!" riep mijn oom, mij het papier uit de hand rukkende, "dat
lijkt al een beetje op het oude document; de klinkers staan in dezelfde
wanorde als de medeklinkers; er zijn zelfs hoofdletters en komma's in
het midden der woorden, juist als op het perkament van Saknussemm!"
Ik kon niet nalaten deze opmerkingen zeer schrander te vinden.
"Om nu," hernam mijn oom, zich rechtstreeks tot mij wendende, "den
volzin te lezen, dien gij geschreven hebt en ik niet ken, zal het genoeg
zijn om achtereenvolgens de eerste letter van ieder woord te nemen,
dan de tweede, dan de derde, enz."
En tot zijne groote verwondering, maar vooral tot de mijne, las mijn
oom:
"Ik bemin u innig, lieve Graeuben!"
"Ei!" riep de professor.
Ja, zonder er om te denken had ik, als een verliefde lomperd dien
gevaarlijken volzin geschreven!
"Zoo, zoo! bemint gij Graeuben!" hernam mijn oom op den echten toon
van een voogd.
"Ja.... Neen...." stamelde ik.
"Zoo, zoo! bemint gij Graeuben!" herhaalde hij werktuiglijk. "Welnu,
wij zullen deze handelwijze op het voor ons liggende document
toepassen."
Weder in zijne alles overheerschende beschouwing verdiept, vergat
mijn oom reeds mijne onvoorzichtige woorden. Ik zeg onvoorzichtige,
want het hoofd van den geleerde kon geene zaken van het hart
begrijpen. Maar gelukkig won het de groote zaak van het document.
Op dat oogenblik, dat de voornaamste proef zou gedaan worden,
schoten de oogen van professor Lidenbrock bliksemstralen door zijn
bril; zijne vingers beefden, toen hij het oude perkament weder opnam;
hij was diep ontroerd. Eindelijk hoestte hij hevig, en met eene ernstige
stem achtereenvolgens de eerste, daarna de tweede letter van ieder
woord noemende, gaf hij mij de volgende reeks op: mmessunkaSenrA.
icefdoK.segnittamurtnecertserrette, rotaivsadua,
ednecsedsadnelacartniiiluJsiratrac Sarbmutabiledmek
meretarcsilucoYsleffenSnI.
Toen ik gereed was, was ik waarlijk aangedaan; deze letters, een voor
een opgenoemd, hadden geen zin opgeleverd; ik verwachtte dus, dat de
professor een sierlijken latijnschen volzin statig van zijne lippen zou
laten vloeien.
Maar wie had zoo iets kunnen denken! Een hevige vuistslag deed de
tafel dreunen. De inkt spatte uit den koker, de pen viel uit mijne hand.
"Dat is het niet," riep mijn oom, "dat heeft geen gezonden zin!"
Vervolgens het vertrek met bliksemsnelheid doorvliegende en de trap
als eene lawine afstormende, snelde hij de Koningstraat in en was in
een oogenblik uit het oog verdwenen.
HOOFDSTUK IV
Vrees voor het raadselachtige werk.--Waar is oom?--Moeilijkheden der
ontcijfering.--De sleutel gevonden.
"Is hij weg?" riep Martha, die kwam aanloopen op het geraas van de
huisdeur, die zoo hard was toegetrokken, dat het geheele huis er van
dreunde.
"Ja!" antwoordde ik, "voor goed weg!"
"Hoe is het met zijn middagmaal," vroeg de oude meid.
"Hij zal niet eten!"
"En met zijn avondeten?"
"Hij zal niet eten!"
"Wat!" zeide Martha, hare handen ineenslaande.
"Neen, goede Martha! hij en niemand in huis zal meer eten! Oom
Lidenbrock wil ons allen honger laten lijden, tot hij een oude vod
ontcijferd heeft, die volstrekt onmogelijk te ontcijferen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.