Mythen en Legenden van Egypte | Page 8

Lewis Spence
dit verhaal vertelt Khepera ons ineens, dat hij Osiris is, het begin der oerstof. Dit verhaal was zuiver een vrije bewerking der scheppingsmythen ten behoeve van den Osiriscultus.
In dit verhaal verhaalt Osiris, dat hij in den beginne geheel alleen was; uit de onbewegelijke wateren nu van Nu deed hij een goddelijke ziel opkomen, dat wil zeggen, hij gaf aan de oorspronkelijke watermassa een ziel uit zich zelf. De mythe gaat dan woord voor woord precies op dezelfde wijze voort als het verhaal, dat zich met het scheppingswerk van Khepera bezig houdt. Maar slechts tot zoover, want wij vinden, dat Nu eenigermate met Khepera is ge?dentificeerd en dat Osiris verklaart, dat zijn oog gedurende een lange reeks van jaren bedekt was door lange struiken.
Hierop werden de menschen geschapen in een wordingsproces, ongeveer gelijk als in de eerste legende wordt beschreven. Uit deze verhalen zien wij, dat de oude Egyptenaren het geloof koesterden, dat een eeuwige godheid, die in een oer-watermassa woonde, waar hij geen steun voor zijn voet kon vinden, de watermassa onder zich van een ziet voorzag; dat hij de aarde schiep, door een toovermiddel op zijn hart te laten inwerken, bovendien uit zijn eigen bewustzijn voortkomende en dat dit hem plaats gaf, om daarop te blijven staan; dat hij verder de duisternis wegvaagde door de zon en de maan uit zijn oogen te vervaardigen.
Na deze daden volgde de schepping van man en vrouw, die hij bijna niet bemerkte, n.l. door te weenen en daarna de schepping van planten, kruipend gedierte en sterren.
Bij dit alles zien wij het overblijfsel van een scheppingsmythe van een zeer primitief en onbeschaafd type, hetwelk meer gelijkt op de ruwe verbeeldingskracht van den Roodhuid, dan een opvatting, van welke men veronderstelt, dat zij is voortgekomen uit het bewustzijn van het klassieke Egypte.
Alle godsdienstsystemen echter ontspruiten uit dergelijk, weinig belovend materiaal en hoezeer men zich ook inspant om te bewijzen, dat de Egyptenaren in dit opzicht van andere rassen verschilden, kan men deze verdediging niet langen tijd staande houden en wel door het onomstootbaar bewijs der feiten.
In de teksten der Pyramiden vinden wij aanduidingen op andere goden, en sommige van dezen dragen zelfs geen naam. In den tekst van Pepi I b.v. zien wij, dat vereering aan een godheid wordt bewezen, welke drie gezichten heeft en storm brengt. Dit schijnt dus een wind- of regengod te zijn geweest en zijn voorkomen is overgebracht op de vier punten van het kompas, waaruit de vier winden komen. De tekst legt inderdaad hiervan bewijs af, terwijl zij zegt: "Gij hebt uw speer opgenomen, welke U dierbaar is, uw gepunt wapen, 't welk in de oevers van de rivier dringt met zijn dubbele punt, evenals de pijlen van Ra en met een dubbel heft, evenals de haken van de godin Maftet"
Het gezelschap der Goden.
In de teksten der Pyramiden vinden wij herhaaldelijk melding gemaakt van verschillende groepen van goden, elk uit 9 bestaande. Eén van deze gezelschappen der goden of Enneads, heette het Groote en een ander het Kleine, en eveneens wordt op de negen goden van Horus gezinspeeld. Het is echter onbekend, of deze groep in eenig opzicht in verband staat met een van beide andere.
In de pyramidenteksten van Teta lezen wij insgelijks over een dubbele groep van achttien goden en dezen vinden wij eveneens in den tekst van Pepi I. Wellicht zijn deze achttien goden eenvoudig de Groote en Kleine Gezellen van goden bij elkaar genomen. In de teksten evenwel van Pepi I en Teta vinden wij een derde gezelschap van negen goden en dezen worden door de priesters van Heliopolis officieel erkend; deze drie gezelschappen worden voorgesteld door 27 symbolen, op een rij geplaatst, die het woord neter (god) vormen.
Hoewel men, indien men over deze gezellen der goden spreekt, steeds het getal negen gebruikt, moet men dit op rekening zetten van de benaming "Pesedt", welke negen beteekent. In werkelijkheid toch bevat het "Kleine Gezelschap" elf goden, maar hun oorspronkelijk aantal was negen, en zooals Gaston Maspéro zegt, kan ieder van hen, voornamelijk de eerste en de laatste, ontwikkeld worden. Nu kan het zijn, dat een plaatselijke vereeniging van goden, zooals b.v. in Heliopolis, de goden van een anderen nome, of district, in zich heeft opgenomen op een of twee manieren; dat wil zeggen, dat de vreemde god geheel en al de plaats van den localen god heeft ingenomen, of naast hem is geplaatst. Aan den anderen kant kunnen vreemde goden in den hoofdgod van de Pesedt zijn opgegaan.
Wanneer een nieuwe god tot het gezelschap van andere goden werd toegelaten, sloot dit in zich, dat allen, die met dezen verbonden waren, op dezelfde wijze werden opgenomen; hun namen echter werden niet gerangschikt naast die van de vroegere medeleden.
Deze drie vereenigingen van goden werden in het tijdvak der 5e dynastie geheel en al tot ontwikkeling gebracht en het lijdt geen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 129
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.