gegrondvest; doch men vergete niet, dat de groote krijgshelden van Japan uit den laatsten tijd, Togo en Oyama, in hun aderen nog iets van de oude kaste der samurai hebben, en niettegenstaande al het moderne van hun wezen nog iets van den ouden toestand weerspiegelen. Het Japansche karakter is nog steeds Japansch en niet Westersch. Zijn grootheid wordt gevonden in zijn vaderlandsliefde, in zijn trouw en onuitroeibare liefde voor zijn land. De Shintodienst heeft den Japanner geleerd, de machtige dooden te vereeren; het Buddhisme heeft niet alleen zijn godsdienstige idealen in de hand gewerkt, maar ook medegewerkt aan zijn letterkunde en kunst, terwijl het Christendom ten gevolge heeft gehad, dat allerlei weldadige sociale verbeteringen zijn ingevoerd.
Er zijn heel wat tegenstrijdige theorie?n over het ontstaan van het Japansche ras, en wij hebben inderdaad geen vaststaande kennis omtrent dit onderwerp. De eerste bewoners van Japan waren waarschijnlijk de Ainoe's, een Arisch volk, dat misschien afkomstig was uit Noord-Oostazi? in een tijd, toen de afstand tusschen de eilanden en het vasteland niet zoo groot was als heden ten dage. De Ainoe's werden opgevolgd door de Mongolen, die twee verschillende invallen deden; die overweldigers kostte het geen moeite hun voorgangers te onderwerpen; maar in den loop der tijden werden de Mongolen in noordelijke richting gedreven door Maleiers van de Philippijnsche eilanden. Porter zegt: "In het jaar 500 na Christus waren de Ainoe's, de Mongoolsche en de Maleische elementen der bevolking tot één natie samengesmolten, en wel ongeveer op dezelfde wijze als in Engeland het geval is geweest na den inval der Noormannen. Uit de nationale karaktertrekken kan worden afgeleid, dat de Ainoe's het weerstandsvermogen leverden, de Mongolen de verstandelijke eigenschappen, en de Maleiers die handigheid en dat aanpassingsvermogen, die het erfdeel zijn van zeelieden". [1] Andere gezaghebbende geleerden, zooals Baelz en Rein, zijn van meening, dat de Japanners Mongolen zijn, en hoewel zij door huwelijken zich met de Ainoe's hebben vermaagschapt, "zijn", zooals Professor B.H. Chamberlain schrijft, "de beide naties evenzeer van elkander verschillend als de blanken en roodhuiden in Noord-Amerika". In weerwil van het feit, dat men in Japan op den Ainoe neerziet, en hem beschouwt als een harigen oorspronkelijken bewoner van het land, die een voorwerp van belangstelling is voor den anthropoloog en den spellebaas, een arm, geminacht schepsel, dat den beer vereert als het zinnebeeld van kracht en woestheid, heeft hij toch zijn stempel op Japan gezet. Fuji was misschien wel een verbastering voor Huchi, of Fuchi, de Godin van het Vuur bij de Ainoe's, en het is niet twijfelachtig, dat die oorspronkelijke bewoners aan een groot aantal aardrijkskundige namen het aanzijn schonken (voornamelijk in het noorden van het eiland), die nog in onze dagen te herkennen zijn. Wij kunnen den invloed der Ainoe's volgen in enkele trekken van Japansch bijgeloof, zooals onder andere het geloof in den Kappa, of het riviermonster.
De Chineezen noemden Japan Jih-pén, "de plaats, van waar de zon afkomstig is", omdat de eilandenzee gelegen was ten oosten van hun eigen koninkrijk, en ons woord Japan en Nippon zijn verbasteringen van Jih-pén. Marco Polo noemde het land Zipangu, en een oude naam voor Japan is "De-Weelderige-Riet-Vlakten-het-land-van-Versche-Rijst- Aren-van-duizend-Herfsten-van-Lange-Vijf-Honderd-Herfsten." Het verwondert ons niet, als wij zien, dat een zoo langdradige en beschrijvende naam door de Japanners van onzen tijd niet wordt gebruikt; maar het is niet van belang ontbloot, te weten, dat de oude naam voor Japan, Yamato, nog thans veel gebruikt wordt, terwijl Yamato Damashii beteekent: "De Geest van het Onoverwinnelijke Japan." Zoo ook wordt van Japan gesproken als van het "Eiland van het Waterjuffertje". Men verhaalt in de oude Japansche Kronieken, dat de keizer in het jaar 630 vóór Christus een heuvel beklom, Waki Kamuno Hatsuma genaamd, van welks top hij het land van alle kanten kon overzien. Hij kwam diep onder den indruk van de schoonheid van het land en zeide, dat het geleek op "een waterjuffer, die haar achterdeel aflikt"; zoo kreeg het eiland den naam van Akitsu-Shima ("Eiland van de Waterjuffer").
De Kojiki, of "Geschiedrollen van Oude Zaken", voltooid in het jaar 712 n.C., behandelt de oude overleveringen van het Japansche ras, te beginnen met de mythen, den grondslag van het Shinto?sme, en krijgt hoe langer hoe meer geschiedkundige waarde, totdat het eindigt met het jaar 628 n.C. Dr. W.G. Aston schrijft in _Een Geschiedenis der Japansche Literatuur_: "De Kojiki, hoe belangrijk ook voor een onderzoek naar de mythologie, de gewoonten, de taal en de legenden van het oudste Japan, is een treurig voortbrengsel, zoowel uit een letterkundig oogpunt als om het feitenmateriaal." Als geschiedkundig werk kan het niet vergeleken worden met de Nihongi, [2] een werk uit denzelfden tijd in het Chineesch; terwijl de taal een vreemd mengelmoes is van Chineesch en van Japansch, waarbij slechts weinig moeite is gedaan om het artistieke eigenschappen te schenken. De omstandigheden, waaronder het vervaardigd is, kunnen ons voor
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.