slang. Zij had acht koppen, en oogen rooder dan
wintergroen. Bovendien had zij acht staarten, en dennen en cypressen
groeiden op haar rug. Zij had een lengte van acht heuvels en acht
valleien. Haar logge wijze van beweging was uit den aard der zaak
langzaam, maar toen zij de _saké_ ontdekte, dronk iedere kop gretig
den verleidelijken drank, totdat de slang vreeselijk dronken werd en in
slaap viel. Daar Susa-no-o toen weinig meer had te vreezen, trok hij
zijn zwaard, dat tien span groot was, en hakte hij het groote monster in
kleine stukken. Toen hij één der staarten trof, werd zijn zwaard
gekorven en toen hij zich daar overheen bukte, ontdekte hij een zwaard,
dat de Murakumo-no-Tsurugi genoemd werd. Toen hij zag, dat het een
goddelijk zwaard was, gaf hij het aan de Goden van den Hemel.
Nadat hij zijn taak met den besten uitslag had volbracht, veranderde
Susa-no-o zijn kam met vele tanden weer in Kushi-nada-hime, en
kwam tenslotte in Suga, dat gelegen was in de provincie Idzumo,
teneinde zijn huwelijk te kunnen sluiten. Hier vervaardigde hij het
volgende gedicht:
"Vele wolken verrijzen, Aan alle zijden een veelvuldige heining, Om
daarbinnen de bruiden te ontvangen, Zij vormen een veelvuldige
heining-- O! die veelvuldige heining!"
Nihongi.
De Goddelijke Boden.
In die dagen ontdekten de Goden, die in de Hooge Vlakte van den
Hemel verzameld waren, dat er in het Middenland van Riet-Vlakten
(Idzumo) voortdurend rustverstoringen waren. Men verhaalt, dat
"Vlakten, de rotsen, boomstammen en grassen nog steeds het vermogen
hebben te spreken. Des nachts maken zij een geraas gelijk aan dat van
vurige vlammen; over dag dwarrelen zij heen en weer als vliegen in de
vijfde maand." Bovendien waren er enkele godheden, die aanleiding
gaven tot klachten. De Goden besloten aan die rustverstoringen een
einde te maken, en na ernstig overleg besloot Taka-mi-musubi, zijn
kleinzoon Ninigi naar beneden te zenden, om het Middenland van
Riet-Vlakten te besturen, ten einde den oproerigen geest uit te roeien en
vrede en voorspoed in het land te brengen. Het werd noodzakelijk
geacht boden te zenden, om reeds te voren den weg te effenen. De
eerste afgezant was Ama-no-ho; maar daar hij drie jaar doorbracht in
dat land zonder aan de Goden verslag te doen, werd zijn zoon in zijn
plaats gezonden. Hij handelde volkomen als zijn vader, en tartte de
bevelen der Hemelsche Goden. De derde bode was Ame-waka
("Hemel-jonge-Prins"). Ook hij was trouweloos, in weerwil van zijn
edele wapens, en in plaats van zijn plichten te vervullen, werd hij
verliefd op Shita-teru-hime ("Mindere-glans-Prinses") die hij zich tot
vrouw nam.
De verzamelde Goden waren verontwaardigd over dat vertoef, en
zonden een fazant naar beneden, om na te gaan en te onderzoeken, wat
er in Idzumo gaande was. De fazant ging zitten op een cassiaboom voor
de deur van Ame-waka. Toen Ame-waka den vogel zag, schoot hij hem
onmiddellijk dood. De pijl drong door den vogel heen, steeg op tot de
Verblijfplaats der Goden, en werd weer teruggeslingerd, zoodat hij den
trouweloozen en luien Ame-waka doodde.
Het geween van Mindere-glans-Prinses bereikte den Hemel, immers zij
had haar echtgenoot innig lief en herkende in zijn plotselingen dood
volstrekt niet de rechtvaardige wraak der Goden. Zij weende zóó luide
en zóó hartverscheurend, dat de Hemelsche Goden haar hoorden. Een
krachtige wind daalde neer, die het lichaam van Ame-waka naar de
Hooge Vlakte van den Hemel heendreef. Een doodenhuis werd
gemaakt, waarin de overledene gelegd werd. Gedurende acht dagen en
acht nachten weerklonk het gejammer en het geween. De wilde gans in
de rivier, de reiger, de ijsvogel, de musch en de fazant treurden met
groote droefenis.
Het geschiedde nu, dat een vriend van Ame-waka, Aji-shi-ki genaamd,
de treurige klaagliederen hoorde, die van den Hemel neerdaalden. Hij
betuigde daarom zijn deelneming in de droefenis. Hij geleek echter
zóózeer op den overledene, dat de ouders, bloedverwanten, vrouw en
kinderen van Ame-waka, toen zij hem zagen, uitriepen: "Onze heer is
nog in leven!" Dit hinderde Aji-shi-ki zóó zeer, dat hij zijn zwaard trok
en het doodenhuis neerhaalde, zoodat het op de Aarde neerviel en de
berg Moyama werd.
Men zegt, dat het licht, dat Aji-shi-ki uitstraalde, zóó schitterend was,
dat het de oppervlakte van twee heuvels en twee valleien verlichtte. Zij,
die voor de lijkplechtigheden bijeengekomen waren, zongen het
volgende gezang:
"Zooals het snoer juweelen Gedragen om den hals Der Wevende maagd,
Die in den Hemel woont-- O! de glans der juweelen, Over twee valleien
geworpen Door Aji-suki-taka-hiko-ne!"
"Naar den vijver ter zijde-- Den vijver ter zijde Van den rotsigen
stroom, Welks geulen worden doortrokken Door de landmeisjes Ver
van den Hemel, Kom hierheen, kom hierheen! (De vrouwen zijn
schoon) En spreid dan uw net In den vijver ter zijde Van den rotsigen
stroom."
Nihongi.
Er werden toen weer twee andere goden naar het Middenland van
Riet-Vlakten gezonden, en die
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.