Mythen Legenden van Japan | Page 2

F. Hadland Davis

Engeland, Duitschland en Amerika de geheele tegenwoordige
oorlogstactiek geleerd. Het schafte zich een uitnemend leger en een
krachtige vloot aan, op Westersche beginselen gegrondvest; doch men
vergete niet, dat de groote krijgshelden van Japan uit den laatsten tijd,
Togo en Oyama, in hun aderen nog iets van de oude kaste der samurai
hebben, en niettegenstaande al het moderne van hun wezen nog iets van
den ouden toestand weerspiegelen. Het Japansche karakter is nog

steeds Japansch en niet Westersch. Zijn grootheid wordt gevonden in
zijn vaderlandsliefde, in zijn trouw en onuitroeibare liefde voor zijn
land. De Shintodienst heeft den Japanner geleerd, de machtige dooden
te vereeren; het Buddhisme heeft niet alleen zijn godsdienstige idealen
in de hand gewerkt, maar ook medegewerkt aan zijn letterkunde en
kunst, terwijl het Christendom ten gevolge heeft gehad, dat allerlei
weldadige sociale verbeteringen zijn ingevoerd.
Er zijn heel wat tegenstrijdige theorieën over het ontstaan van het
Japansche ras, en wij hebben inderdaad geen vaststaande kennis
omtrent dit onderwerp. De eerste bewoners van Japan waren
waarschijnlijk de Ainoe's, een Arisch volk, dat misschien afkomstig
was uit Noord-Oostazië in een tijd, toen de afstand tusschen de
eilanden en het vasteland niet zoo groot was als heden ten dage. De
Ainoe's werden opgevolgd door de Mongolen, die twee verschillende
invallen deden; die overweldigers kostte het geen moeite hun
voorgangers te onderwerpen; maar in den loop der tijden werden de
Mongolen in noordelijke richting gedreven door Maleiers van de
Philippijnsche eilanden. Porter zegt: "In het jaar 500 na Christus waren
de Ainoe's, de Mongoolsche en de Maleische elementen der bevolking
tot één natie samengesmolten, en wel ongeveer op dezelfde wijze als in
Engeland het geval is geweest na den inval der Noormannen. Uit de
nationale karaktertrekken kan worden afgeleid, dat de Ainoe's het
weerstandsvermogen leverden, de Mongolen de verstandelijke
eigenschappen, en de Maleiers die handigheid en dat
aanpassingsvermogen, die het erfdeel zijn van zeelieden". [1] Andere
gezaghebbende geleerden, zooals Baelz en Rein, zijn van meening, dat
de Japanners Mongolen zijn, en hoewel zij door huwelijken zich met de
Ainoe's hebben vermaagschapt, "zijn", zooals Professor B.H.
Chamberlain schrijft, "de beide naties evenzeer van elkander
verschillend als de blanken en roodhuiden in Noord-Amerika". In
weerwil van het feit, dat men in Japan op den Ainoe neerziet, en hem
beschouwt als een harigen oorspronkelijken bewoner van het land, die
een voorwerp van belangstelling is voor den anthropoloog en den
spellebaas, een arm, geminacht schepsel, dat den beer vereert als het
zinnebeeld van kracht en woestheid, heeft hij toch zijn stempel op
Japan gezet. Fuji was misschien wel een verbastering voor Huchi, of
Fuchi, de Godin van het Vuur bij de Ainoe's, en het is niet twijfelachtig,

dat die oorspronkelijke bewoners aan een groot aantal aardrijkskundige
namen het aanzijn schonken (voornamelijk in het noorden van het
eiland), die nog in onze dagen te herkennen zijn. Wij kunnen den
invloed der Ainoe's volgen in enkele trekken van Japansch bijgeloof,
zooals onder andere het geloof in den Kappa, of het riviermonster.
De Chineezen noemden Japan Jih-pén, "de plaats, van waar de zon
afkomstig is", omdat de eilandenzee gelegen was ten oosten van hun
eigen koninkrijk, en ons woord Japan en Nippon zijn verbasteringen
van Jih-pén. Marco Polo noemde het land Zipangu, en een oude naam
voor Japan is
"De-Weelderige-Riet-Vlakten-het-land-van-Versche-Rijst-
Aren-van-duizend-Herfsten-van-Lange-Vijf-Honderd-Herfsten." Het
verwondert ons niet, als wij zien, dat een zoo langdradige en
beschrijvende naam door de Japanners van onzen tijd niet wordt
gebruikt; maar het is niet van belang ontbloot, te weten, dat de oude
naam voor Japan, Yamato, nog thans veel gebruikt wordt, terwijl
Yamato Damashii beteekent: "De Geest van het Onoverwinnelijke
Japan." Zoo ook wordt van Japan gesproken als van het "Eiland van het
Waterjuffertje". Men verhaalt in de oude Japansche Kronieken, dat de
keizer in het jaar 630 vóór Christus een heuvel beklom, Waki Kamuno
Hatsuma genaamd, van welks top hij het land van alle kanten kon
overzien. Hij kwam diep onder den indruk van de schoonheid van het
land en zeide, dat het geleek op "een waterjuffer, die haar achterdeel
aflikt"; zoo kreeg het eiland den naam van Akitsu-Shima ("Eiland van
de Waterjuffer").
De Kojiki, of "Geschiedrollen van Oude Zaken", voltooid in het jaar
712 n.C., behandelt de oude overleveringen van het Japansche ras, te
beginnen met de mythen, den grondslag van het Shintoïsme, en krijgt
hoe langer hoe meer geschiedkundige waarde, totdat het eindigt met het
jaar 628 n.C. Dr. W.G. Aston schrijft in _Een Geschiedenis der
Japansche Literatuur_: "De Kojiki, hoe belangrijk ook voor een
onderzoek naar de mythologie, de gewoonten, de taal en de legenden
van het oudste Japan, is een treurig voortbrengsel, zoowel uit een
letterkundig oogpunt als om het feitenmateriaal." Als geschiedkundig
werk kan het niet vergeleken worden met de Nihongi, [2] een werk uit
denzelfden tijd in het Chineesch; terwijl de taal een vreemd
mengelmoes is van Chineesch
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 148
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.