deur. Zijn kind werd door een bediende gedood, en terwijl hij het hoofd van zijn geliefde vrouw onder den linkerarm nam, stootte hij zijn zwaard diep in haar nek. Na dit te hebben volbracht, pleegde Yoshitsune zelfmoord (_hara-kiri_). [3] Benkei echter wachtte den vijand op. Hij stond met zijn groote beenen wijd uitgespreid, zijn rug tegen een rots gedrukt. Toen de dageraad aanbrak, stond hij nog altijd met uitgespreide beenen, terwijl zijn dapper lichaam door duizend pijlen was doorboord. Benkei was dood, maar vallen kon de krachtige held niet. De zon verrees over een man, die een ware held was, en die steeds getrouw was gebleven aan de eenmaal door hem uitgesproken woorden: "Waar mijn meester heengaat, hetzij ter overwinning, of in den dood, ik zal hem volgen."
Japan is een bergachtig land, en in zulke landen verwachten wij een ras te zullen vinden van onverschrokken, dappere mannen, en het land der Rijzende Zon heeft ons dan ook menigen krijgsman geschonken, waardig gerangschikt te worden naast de Ridders van Koning Arthur. Meer dan ����n legende verhaalt van de vernietiging van duivels en booze geesten, en van de bevrijding van meisjes, die het ongeluk hadden hun gevangenen te zijn. De ����ne held doodt een groot monster, dat op het dak van het paleis des Keizers neerhurkte, een ander doodt den Boozen Geest van Oyeyama, een ander stoot zijn zwaard in een reusachtige spin, weer een ander verslaat een slang. Alle Japansche helden, in welke onderneming zij ook betrokken zijn, vertoonen dien geest van avontuurlijkheid, die getrouwheid aan een eenmaal gekozen doel, die koele minachting voor gevaar en dood, die nog steeds ook in onzen tijd karakteristieke eigenschappen zijn van het Japansche volk.
"De Bamboe-Snijder en het Maan-Meisje" (Hoofdstuk III) dankt zijn oorsprong aan een verhaal uit de tiende eeuw, Taketori Monogatari genaamd, en is het oudste voorbeeld van Japansche verdichting. De schrijver is onbekend, maar hij moet een grondige kennis gehad hebben van het hofleven in Kyoto. Al de karakters van die zoo bekoorlijke legende zijn Japansch, maar de meeste daarin voorkomende gebeurtenissen zijn ontleend aan China, een land, dat zoo rijk is aan schilderachtige fee?n-verhalen. Dickins schrijft over de _Taketori Monogatari_: "Het kunstige en bevallige van de geschiedenis van de edele Kaguya is oorspronkelijk, haar ongedwongen pathos, haar natuurlijke liefelijkheid, zijn nergens aan ontleend, en in eenvoud, bekoorlijkheid en zuiverheid van gedachte, en uitdrukking heeft zij geen enkele mededingster onder de verdichtselen van het Middenrijk of van het Land der Waterjuffer."
Wanneer men Japansche legenden bestudeert, wordt men voornamelijk getroffen door het universeele, dat haar kenmerkt, en door haar scherpe tegenstellingen. De meeste volken hebben de zon en de maan, de sterren en de bergen, en alle groote werken der Natuur als godheden vereerd; maar de Japanners hebben de roode bloesems der azalea's beschreven als de vuren der Goden, en de witte sneeuw van den Fuji als de gewaden van Goddelijke Wezens. Hun legenden zijn in ieder geval zeer po?tisch, en zij, die den Berg Fuji vereerden, hadden ook spookachtige verhalen te vertellen over het nietigste insect. Niet genoeg kan de nadruk gelegd worden op de liefde van Japan voor de Natuur. De oudste mythen, in de Kojiki en de Nihongi medegedeeld, zijn van zeer veel belang, maar zij kunnen niet worden vergeleken met de latere legenden, die een ziel hebben geschonken aan boomen, bloemen en vlinders, of met de vrome overleveringen, die zoo teeder en toch zoo krachtig de goddelijke beteekenis der Natuur hebben geopenbaard. Het Feest der Dooden kon alleen zijn voortgekomen bij een volk, waarvoor het schoone de voornaamste steun en de vreugde van het leven is, immers dat feest is niets anders dan een aanmaning, om terug te keeren tot hun oude aardsche schuilplaatsen in den zomertijd, om over de groene heuvels te trekken, die met pijnboomen bedekt zijn, langs kronkelende paden te wandelen, langs meer en zeestrand, te vertoeven in oude, geliefde tuinen, en huizen binnen te treden, waar zij zooveel kunnen zien, zonder zelf gezien te worden. Voor het gemoed van den Japanner, voor hem, die nog den geest van Prins Yamato heeft behouden, is de meest vurige beschrijving van het Paradijs der Buddhisten niet zoo schoon als Japan gedurende den zomertijd.
Misschien is het maar gelukkig, dat de Japansche mythen, legenden, sprookjes en folklore niet uitsluitend po?tisch zijn, daar wij anders gevaar zouden loopen overladen te worden met te veel zoetigheid. Wij bewonderen de bogen van een Gothische Kathedraal niet minder, omdat wij een blik hebben geslagen op de monsterachtige waterspuwers aan den buitenkant van het gewijde gebouw; zoo vinden wij ook in de legenden van Japan vele groteske dingen, die in scherpe tegenstelling zijn met de overleveringen, verbonden aan den vriendelijken en liefhebbenden Jizo. Er is in de Japansche legenden een overvloed van ruw realisme. Wij worden afgestooten door den geliefkoosden maaltijd van den Dondergod, wij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.