idealen. Al waren het medegevoel en de ontroering door de Max Havelaar gewekt, echt, toch zou het jaren duren eer dit gevoel in tastbare hervormingen werd omgezet.
Multatuli zoekt de oorzaak van dit talmen in de algemeene achterlijkheid der Hollandsche natie, in de verleugening van maatschappij, politiek en regeering. Hij stelt zich tot taak de kluisters van overgeleverde opvattingen op 't gebied van staatkunde en moraal, van zeden en van godsdienst te verbreken. Benauwende grenzen heeft hij weggevaagd, nieuwe mogelijkheden van ruimer voelen en denken heeft hij geschapen.
Het enorme verschil tusschen de geestelijke benepenheid van ons volk in 1820 en de alom ontkiemende vrijheid en veelzijdigheid in 1920 is voor een groot deel aan Multatuli's optreden te danken. De geschiedenis van zijn leven en werken is een belangrijk hoofdstuk uit de geschiedenis van de bevrijding van den Hollandschen geest.
JEUGD EN KINDERDROOMEN
Er bestaat een innig verband tusschen het innerlijk leven van den volwassene en het gemoedsleven van het kind. Het zieleleven van den kinderleeftijd is de voedingsbodem van latere geestelijke ontwikkeling.
Vele kunstenaars en denkers met een diep en rijk gemoedsleven en een sterke verbeelding hebben fijne, zuivere schetsen en opmerkingen over het kinderleven gegeven, welke getuigen hoe sterk ervaringen uit eigen kinderjaren doorwerken in het gemoed.
Zoo leeren we uit het werk van den volwassene het kind kennen, en uit deze openbaringen den mensen beter verstaan. Kennis van het kinderlijk gemoedsleven is van groote beteekenis om de persoonlijkheid van denkers en dichters te doorgronden.
Niet de kennis van de uiterlijke omstandigheden is van het grootste belang, maar het inzicht in het innerlijk leven van het kind: de ontwikkeling zijner fantasie, het aanvoelen zijner omgeving, het reageeren op zijn opvoeding. Dit laatste heeft Douwes Dekker onthuld in de Geschiedenis van Woutertje Pieterse, terwijl ook in de brieven aan Tine, in den verlovingstijd geschreven, vele herinneringen aan het kinderleven zijn opgehaald.
Eduard Douwes Dekker was de vierde spruit uit een gelukkig en degelijk Hollandsch burgergezin.
Zijn vader was kapitein ter koopvaardij; een goedhartig, zeer beschaafd, welbespraakt man, maar bij al zijne goedhartigheid was hij een man, die gehoorzaamd wilde worden en die zijne jongens eenigszins Spartaansch opvoedde. De moeder daarentegen moet eene liefdevolle, verstandige, maar zeer nerveuse vrouw zijn geweest. Doordat zij veel aan hoofdpijnen leed, moederde de oudste zuster mee over de vier jongere broertjes. Van deze zuster heeft Eduard veel gehouden. Pieter, zijn zeven jaar oudere broeder, een bedaarde, ijverige jongen, die in alles het tegenovergestelde was van den ondeugenden Eduard, viel minder in diens smaak. Pieter bracht het tot Doopsgezind predikant en achtte het zijn plicht, onjuistheden in het spraakgebruik zijner familieleden te corrigeeren en in 't bizonder placht hij Eduard zijne gebreken op meesterachtigen toon onder het oog te brengen. Uit de geweldige antipathie tegen dezen braven broeder is dan later de figuur van Stoffel Pieterse geboren: Wouters van kan niet toevallig zijn: de familie Pieterse is naar broeder Pieter genoemd!
Met beide andere broeders was hij goede vrienden. Vooral met Jan, die drie jaar ouder was, met hem naar Indi? ging en hem in zijn moeilijk leven meermalen trouw steunde.
De kinderen kregen een eenvoudige, maar goede en godsdienstige opvoeding. Voor luxe-uitgaven, als muziekonderwijs, was echter geen geld beschikbaar. Jan werd zeeman, later landheer in Indi?, Pieter studeerde en ook Eduard werd voor de studie bestemd.
Eduard was het eenige kind, dat uit den band sprong; dat hij met zijn broers guitenstreken uithaalde, was zeer normaal. Maar in huis en school was hij een moeilijk kind.
Hoe gelukkig en gunstig de uiterlijke omstandigheden mochten zijn, toch ging het eigenlijke leven van dit kind buiten het gezin om. Een met dichterlijke verbeelding begaafd kind, heeft in het gelukkigste gezin zijn innerlijk leed te dragen, dat uit de tegenstelling voortvloeit tusschen zijne aspiraties naar al wat groot en heerlijk is en het eng-begrensde kinderleven. Deze afgetrokkenheid, dit droomen leidt tot tal van vergrijpen tegen de orde van het dagelijksche leven. Telkens botst het: knorren, straffen, komt herhaaldelijk voor. En van zijn kant poogt het kind zich aan het verstoren zijner droombeelden te onttrekken door leugens. Door vele berispingen is hij verhard, hij raakt er aan gewend als zondebok te worden gebruikt. Zijne moeder kan hem vrij goed regeeren, maar met den vader, die op autoriteit gesteld is, vallen herhaaldelijk verdrietige scènes voor. Ook op school gaat het slecht. Zijne ouders roepen de toegevelijkheid zijner onderwijzers in, omdat hij h. i. moeilijk kan leeren. Verdiept in de tooverwereld zijner fantasie kan hij zijn verstand niet bepalen bij taaloefeningen en jaartallen.
De school haat hij, het ouderlijk huis benauwt hem: zoo vaak hij kan zwerft hij buiten de poort--zijne ouders woonden op den Haarlemmerdijk te Amsterdam--langs de buitenpaden, om daar bij sloten, bruggetjes en molens te mijmeren. Dit droomleven neemt hem geheel in beslag als de wereld van ridderen rooverromans voor hem opengaat. De beelden uit zijn lectuur, de ervaringen uit zijn
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.