zelf gewonnen hadden, achter in een kleinen moestuin, al was het nog maar een mager gewin, al kwam het pas wanneer de nieuwheid reeds voorbij was, smaakte nog eens zoo heerlijk! De salade was wel te weelderig opgeschoten, had geen malschen krop; de radijsjes waren wel bitter, klein en voos; de erwten schaars te zoeken tusschen het loof; de aardappelen waren als knikkers en weinig talrijk! Doch wanneer zij bezoek kregen, en zij hadden nu haast alle Zondagen bezoek van oude kennissen en geburen, vertelden zij welgevallig en fier van de vruchten, van de zelfgewonnen vruchten, terwijl zij argeloos er maar niet bijvoegden dat, wat op tafel stond, door den groentenleurder geleverd was. Zoo overviel hen de verschroeiende zonnebrand, waarin de villa, naakt en onbeschut, de hitte stond op te zuigen. De tuin bood geen plekje schaduw, en alleen aan den straatweg schenen de boomen langs den macadamweg een beetje koelte te bewaren. Gelukkig dat er nu niets meer te verrichten viel! Zij konden binnenshuis rusten en stil zitten in de halfdonkere kamers, waar de rolluiken waren neergelaten. Geen belangstelling meer voor de uitschietende twijgen van den wingerd, noch voor de verschrompelde appelkens en peerkens, noch voor de beesten. Zalig zoo niets te moeten doen, ongegeneerd te luieren wijl men ginder, in de stad niet voelen mocht de teistering van den zomer.
Na het middageten deden zij een smakelijk dutje, man en vrouw tegenover elkaar gezeten in een leunstoel, en de koffietijd brak aan voor men het wist. Marieken, die niet slapen kon, bracht de lange namiddagen door met haakwerk, met borduren, of las de werken van Conscience, die vader in vroeger jaren gekocht had. Buiten joeg het macadamstof omhoog onder de jagende autos en bedekte alles met grijzen schimmel.
Dat was nu rentenieren! Men kon tenminste zijn vijf zinnen eens bijeenrapen meende Snepvangers. Geen verlangen meer naar de stad, slechts in zeer bijzondere aangelegenheden waren zij te bewegen eens over en weer met den trein te gaan. 's Avonds, wanneer de zon onder was, hadden zij het druk den hof te begieten. Zij pompten en sleurden het water in den tuin tot zij piepaf waren, en op het terras gingen zij dan zitten uitblazen in de nieuwe tuinzetels. Hier kloegen zij wel eens over de zwaluwen die niets ontzagen, en over de muggen die hen zoo lastig vielen. Tegenover de zondagbezoekers gewaagden zij nooit van deze kleine onaangenaamheden, roemden maar voortdurend en opgewekt het onschatbare buitenleven. Het gebeurde menigmaal dat Snepvangers moedermensch alleen terugkeerend van het station tot waar hij bezoekers vergezeld had, zichzelf overtuigde dat zij gelukkig waren. Zijn lantaarn wierp een verren lichtschijn voor hem uit, de maan lachte aan den hemel, en het dorp lag dan achter hem wanneer hij tot deze gevolgtrekking kwam. In het dorp was er nog licht in de herbergen, daar zaten de dorpelingen te kaarten. Ja, dat was toch wel gezellig! Daar schoof soms iemand in 't duister voorbij en riep goedenavond; hij verschrok even, riep dan zeer joviaal zijn wedergroet, maar was blij weer op eigen erf aan te landen en zijn doghond te hooren aanslaan. Madame vond het dagelijksch leven wel een weinig eentonig, zij die zoo gewoon was al de kletspraatjes te moeten aanhooren in haar kruidenierszaak. Marieken had ook wel eens vage gevoelens van onrust, neen zij benijdde haar vriendinnekens niet die naar bals gingen, uitstapjes deden, ja, die met een vrijer mochten gaan wandelen, maar toch!...
Na zoo'n oogenblikken van zwakheid probeerden zij tegenover elkaar den lof te zingen van den buiten, alsof zij wederzijds iets van elkaar afwisten. Zij zochten nieuwe veranderingen en verbeteringen, lieten voor het huis een vijvertje aanleggen in cementrotsblokken, schilderden de trappen, kochten konijnen. Maar het vijvertje stond altijd droog en de konijnen stierven spoedig. Eenigen tijd hield een mol, die hun eigendom in alle richtingen doorwroette, hen in spanning, Maar het beest verdween even geheimzinnig als het gekomen was. Mijnheer begon nu weer iets te voelen voor de prijzen van bouwgronden, liep heele voormiddagen langs de wegen, knoopte kennis aan met de boeren.
Zoohaast de dagen korter werden, en de vroege herfst zijn killig, bui?g weer liet aanstormen, bleven de bezoekers weg. In den begin vonden zij het aardig zoo hun alledaagschen gang te kunnen gaan. Zij konden nu 's Zondags ook eens de vijf zinnen bijeen rapen, en na het middagmaal een uil vangen. Maar eenzaam was het! Marieken was het eerst de lustelooze stilte en afzondering moede, want zij had de minste bezigheid. In den tuin viel nu niet meer te gieten, het regende meer dan te veel, de planten en struiken waren haar te bekend, de kleine fruitoogst was lang reeds geplukt. Moe gestaard op de kale velden, naar den neveligen, triestigen horizont achter de boerderijen aan den overkant, speelde zij troosteloos piano of las weer een boek van Conscience. En
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.