mannen lagen even gerust op de banken te slapen, als de beide knaapjes.
De vrouw des huizes en haar dochter naaiden. Danilo en de afgezant
waren verdwenen.
"Stijgt af en klopt op de deur!" schreeuwde een ruwe stem van buiten.
"Slaat die deur maar in!" riep een andere stem, gebiedender dan de
eerste.
De vrouw des huizes ging, zonder haar naaiwerk neer te leggen, naar
het raam toe.
"Wie is daar? Wat wilt u?" zei ze met een stem, waarin geen enkele
trilling te hooren was.
Maar in plaats van een antwoord, vlogen er een paar ruiten van het
raam in stukken, en onmiddellijk daarop kwam er een ruw gezicht, rood
van toorn, met een zwaren snorbaard, door de gebroken ruiten kijken en
wierp naar alle hoeken van de kamer norsche en wantrouwende
blikken.
"Wat heb je mij zoo aan te kijken?" vroeg deze kerel norsch. "Waarom
doe je de deur niet open? Of heb je liever, dat we ze in mekaar
timmeren?"
"De kinderen slapen," zeide zij een pas terugdeinzende, "en de beide
mannen slapen ook. Maak niet zooveel leven!"
"Zal je opendoen, schepsel?" schreeuwde de man met het roode
gezicht.
De vrouw van Danilo, als verlamd door den schrik, verroerde zich niet.
De deur schudde onder de zware slagen der aanvallers, maar bezweek
nog niet.
Het gelukte den man met het roode gezicht, de helft van zijn lichaam
door de gebroken ruit te wringen. Hij richtte den loop van een pistool
op de borst van de vrouw des huizes en schreeuwde:
"Als je deur binnen een seconde niet wijd openstaat, dan schiet ik je als
een kraai dood!"
De vrouw van Danilo deed een stap naar de deur; men zou haar voor
een steenen beeld gehouden hebben, dat trachtte te gehoorzamen aan
een bevel, dat zij niet begreep.
"Vervloekt wijf!" riep de officier woedend. Maar iemand, die buiten
stond, trok hem uit de ruit terug. Nu vertoonde zich het gezicht van een
anderen officier.
"Vrouw!" zei deze, "je heele huis zal in brand gestoken worden, en
geen van zijn bewoners zal er levend uitkomen, als deze deur niet
onmiddellijk toegang aan deze manschappen verleent."
De vrouw des huizes, als verstijfd van schrik, snelde toen naar de deur;
maar hetzij dat onhandigheid, hetzij schrik er de oorzaak van was,
sleutels noch grendels schenen haar te willen gehoorzamen. "Ik doe al
open," riep zij, "ik doe al open, Mijnheeren! Ziet u het niet? Maar dit
slot wil niet open; ik zal het morgen dadelijk laten maken."
Eindelijk ging de deur open.
Dat alles had vrij lang geduurd. Soldaten en officieren snelden nu de
woning binnen en begonnen haar heelemaal te onderzoeken. Men zou
gezegd hebben, dat het wolven waren, die hun prooi opspoorden, welke
plotseling verdwenen was.
De kleinste der jongens, die wakker geworden was, begon luidkeels te
huilen. De oudste keek alles aan, zonder zich te verroeren.
"Schreeuwleelijk! wil je je mond wel eens houden?" zei een der
officieren tegen het huilende kind.
De officier met het roode gezicht zei niets tegen hem, maar gaf hem
een schop, waardoor hij onder de bank rolde, waarop hij geslapen had.
"Lafaard!" zeide het oudste kind. "Lafaard! Als ik groot ben..."
De leelijke kerel met het roode gezicht had wel wat anders te doen dan
naar hem te luisteren. Met een tweeden schop had hij Kroek overeind
doen komen, die als slaapdronken scheen en zijn verwonderde oogen
beurtelings opendeed en weer sloot.
Het scheen, dat Vorosjilo, die op dezelfde wijze wakker gemaakt was,
niet wist, wat hij van de zaak moest denken, zoo keek hij zijn
aanvallers aan. Hij noemde den langen officier zijn kameraad
Generasime en den ander zijn kameraad Stephane; hij glimlachte tegen
den een en knikte den ander vriendelijk toe, waarna hij weder op zijne
bank neerviel, zeggende:
"Laten we gaan slapen: het is tijd."
De soldaten keken hem beurtelings aan.
"Hij is het," zeiden enkelen. "Hij is het niet," beweerden anderen. "Wat
een schurkenvolk! Er is er geen een onder, die geen verrader is."
"Stil!" riep de man met het roode gezicht.
Hij had zich aan de tafel gezet, en terwijl hij een onbeschoften wenk
aan de vrouw gaf, zei hij tot haar:
"Kom eens wat dichterbij!"
Zij voldeed aan dit bevel.
"Wie ben je?" vroeg hij.
"Ik ben de vrouw van Danilo Tsjabane."
"Waar is je man?"
"Hij is een vriend gaan bezoeken."
"Wacht! Ik zal je eens leeren, wat een vriend is!" En hij nam een knoet,
dien een van zijn soldaten droeg.
"En die twee daar, die twee dronkaards, die twee honden, wie zijn dat?"
En om de personen beter aan te duiden, raakte hij met zijn knoet de
schouders van Kroek aan en vervolgens die van Vorosjilo.
"Kan je je mond niet opendoen?" riep hij, terwijl hij met een
dreigenden blik naar haar toe kwam.
De vrouw deinsde
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.