Magie bij de Grieken en de Romeinen | Page 9

Karel H. E. de Jong
vader, de andere naar den bruidegom om te berichten, wat de bruid overkwam. Het geheele huis dreunde van al het geloop. En reeds zou een hardlooper in stagen draf het einddoel van een renbaan hebben bereikt, toen de rampzalige met een naar gesteun uit hare sprakeloosheid ontwaakte en het oog weer opensloeg. Een dubbel onheil bestookte haar; de gouden wrong om 't hoofd zond een wonderbaarlijken stroom uit van alverslindend vuur en de fijne kleeren, uw geschenk, verteerden het blanke vleesch der ongelukkige. In brand geraakt, vliegt ze op van haar stoel, schudt het haar en het hoofd nu herdan derwaarts heen en wil den krans afwerpen. Maar de gouden band bleef vastzitten en wanneer zij 't haar schudde, ontvlamde het vuur dubbel zoo erg. Zij valt op den grond, door 't onheil overweldigd, en behalve voor haar vader moeilijk te herkennen. De stand van hare oogen, de edele vorm van het gelaat waren verdwenen, bloed, met vuur vermengd, druppelde neer uit haren kruin en het vleesch viel, door den onzichtbaren beet van het vergif, van hare beenderen af, zooals hars uit een pijnboom druppelt--een ontzettend schouwspel. Schrik belette allen, het lijk aan te raken; haar afgrijselijk lot was voor ons eene waarschuwing. Maar de rampzalige vader, in zijne onwetendheid van 't onheil, komt plotseling binnen, werpt zich op 't lijk, weeklaagt luid, slaat de armen om haar heen, kust haar en spreekt haar toe: "O arm kind, welke demon heeft U zoo schandelijk doen omkomen? Wie maakt den grijsaard, van U beroofd, een graf gelijk? Wee mij, mocht ik maar met U sterven kind!" Toen hij echter met treuren en weeklagen ophield en zijn oud lichaam weer wilde opheffen, kleefde hij vast aan die fijne kleeren als de klimop aan een laurierspruit, en 't werd eene verschrikkelijke worsteling: hij toch wilde zijne knie opheffen, maar zij hield hem vast, en als hij zich met geweld wilde losrukken, scheurde hij het grijze vleesch van zijne beenderen af. Ten slotte bezweek hij en gaf den geest. Het onheil was hem te machtig. Daar liggen ze nu dood naast elkaar de dochter en de grijze vader, een ramp, die tot tranen roert."
Theocritus, de grootste bucolische, d.w.z. landelijke dichter (eerste helft der derde eeuw) beschrijft in zijne tweede ecloga "De toovenaressen", hoe een verlaten meisje haar geliefde door magie weer tot zich tracht te trekken. Zij bezigt tot dat doel allerlei toovergerei, voornamelijk echter den draaihals, reeds in ons eerste hoofdstuk vermeld. Vandaar het refrein in het gedicht, dat wij hier gedeeltelijk laten volgen:
"De toovenaressen.
Waar zijn me de laurieren? Thestylis, breng ze! Waar de tooverkruiden? Omkrans de schaal met de roode wol van een schaap, opdat ik den tegenover mij hardvochtigen man, dien ik toch zoo lief heb, moge boeien, die sinds twaalf dagen, o, die ellendeling! nog maar niet komt, en niet weet of ik gestorven ben of nog in leven en niet aan mijne deur heeft geklopt, die wreedaard! Heeft Eros, heeft Aphrodite zijn wuft gemoed elders heen gevoerd? Ik ga naar de worstelschool van Timagetos, morgen, om hem te zien, en zal hem verwijten dat hij zoo met mij omspringt. Nu echter zal ik hem door de kracht van het offer boeien. Maar gij, o Maangodin, blink schoon! Want U zing ik toe, o kalme godin, en U, onderaardsche Hecate, waarvoor ook de honden sidderen, als gij schrijdt door de graven om het donkere bloed te slurpen. Wees gegroet, o Hecate, schrikwekkende en sta mij bij, tot het einde toe, bewerk dat deze kruiden niet zwakker mogen zijn dan die van Circe noch die van Medea noch die van de blonde Perimede[16].
Draaihals, lok gij dien man naar mijn huis toe!
Eerst moet het offermeel in 't vuur rooken. Maar strooi het er toch in, Thestylis! Ongeluk, waar zijn je hersens gebleven? Of steekt gij, vuilpoes, ook al den draak met mij? Strooi en zeg te gelijk dit: "Ik strooi de beenderen van Delphis."
Draaihals, lok gij dien man naar mijn huis toe!
Delphis martelde mij. Maar ik brand tegen Delphis den laurier, en evenals deze, door het vuur gegrepen, luid kraakt en plotseling is ontvlamd en wij zelfs geen asch van haar zien, zoo moge ook het vleesch van Delphis in de vlam worden verteerd.
Draaihals, lok gij dien man naar mijn huis toe!
Evenals ik dit was[sen beeld?] met de hulp der godin laat versmelten, zoo moge Delphis uit Myndos terstond door liefde versmelten. En evenals die bronzen toovertol door de kracht van Aphrodite wordt rondgedreven, zoo moge hij ronddraaien rondom mijn huis!
Draaihals, lok gij dien man naar mijn huis toe!
Nu offer ik de klei. Gij, Artemis, zoudt zelfs het gevoellooze staal kunnen ontroeren en wat er verder onwrikbaar is--Thestylis, de honden huilen door de stad heen; de godin is op de driesprongen; sla gauw op het bronzen bekken!
Draaihals, lok gij dien man naar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 68
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.