het schimbeeld uit het heiligdom verdreven[4].
Aangaande de liefdestooverij zij opgemerkt, dat men daarbij, zooals allereerst eene zinspeling van Pindarus, den verhevensten Griekschen lierdichter (eerste helft der vijfde eeuw) aanduidt[5], o.m. een vogel uit de familie der spechten, den draaihals (gr. iynx) op een rad (of schijf) bond en in eene zekere richting ronddraaide. Wij zullen in hoofdstuk II er een hoogst interessant voorbeeld van aanhalen.
Het spreekt vanzelf dat de magie zich niet bij de doodenbezwering en de opwekking of verdrijving van liefde beperkte, maar haren invloed op het geheele leven liet gelden. Door tooverij trachtte men ziekten te genezen--reeds de Odyssea (XIX, 457 vlg.) kent eene bezwering, die eene bloedende wond vermag te stelpen--, door tooverij een vijand te schaden, ja, zoo mogelijk, te dooden--waartoe men reeds vroeg van wassen beeldjes gebruik maakte--, door tooverij zelfs het weder en levenlooze wezens te be?nvloeden--zooals men van de Thessaalsche heksen vertelde, dat zij de maan van den hemel vermochten omlaag te trekken.
Aan de mythische figuur van den zanger Orpheus knoopte zich, ongeveer sinds het begin der zesde eeuw, eene geheele litteratuur vast, die in hooge mate een magisch karakter droeg. Orpheus zelf ging door voor een groot toovenaar. Orphische amuletten waren in omloop. De orphische tooverliederen riepen, naar het heette, gestorvenen weer in het leven terug, en bezielden levenlooze voorwerpen. Rondreizende profeten beweerden, door offers en allerlei andere ceremoni?n, overeenkomstig de voorschriften van Orpheus, aan belanghebbenden de zaligheid in het hiernamaals te kunnen waarborgen.
Een historisch figuur daarentegen en wel uit de tweede helft der zesde eeuw v. Chr. is Pythagoras, de ascetische, aristocratisch gezinde, geheimzinnige hervormer, die ook als een magi?r en wel voornamelijk een beoefenaar der doodenbezwering werd beschouwd. Aangaande zijn volgelingen waren soortgelijke geruchten--blijkbaar niet zonder reden--in omloop. De veelzijdige en geniale Siciliaan Empedocles (±495 - ±435), arts, staatsman, dichter, wijsgeer, wiens leeringen soms aan de evolutie-theorie doen denken, had eveneens de faam van wonderdoener, hetgeen zeer zeker niet in tegenspraak is met het volgende fragment waarschijnlijk uit zijn leerdicht "De natuur"[6]:
"Alle kruiden die er groeien om ziekten en ouderdom af te weren, zult gij leeren kennen, daar ik U alleen dit alles wil toevertrouwen. Gij zult het geweld der onvermoeide winden tot staan brengen, die zich tegen de aarde verheffen en met hun ademtocht de bouwlanden vernielen en omgekeerd zult gij, als gij het wilt, tot herstel van het evenwicht, de winden er bij roepen; gij zult eene donkere regenbui op tijd voor de menschen in droogte doen verkeeren; gij zult ook de zomerdroogte in stroomen herscheppen, die den groei der boomen bevorderen....gij zult uit de onderwereld de kracht van een gestorven man weer terugroepen."
Van de magie bij de oudste Romeinen weten wij slechts zeer weinig. Volgens latere berichten zou Numa Pompilius, de tweede, overigens legendaire koning van Rome, zich er op hebben toegelegd om, door middel van tooverij, de gestalten der goden in het weerspiegelende water te aanschouwen (hydromantie, d.i. waterwichelarij)[7] en zou zijn evenzeer legendaire opvolger, Tullus Hostilius, door een geheim offer Juppiter, den hoogsten god, getracht hebben op te roepen, maar wegens het niet in acht nemen van den juisten ritus door den vertoornden god met den bliksem zijn getroffen[8]. Zeker is het, dat de zoogenaamde wet der twaalf tafelen (ongeveer uit het midden der vijfde eeuw) dengene met straf bedreigde, die het veldgewas had betooverd of eene booze bezwering had uitgesproken.
Vatten wij de uitkomsten van ons onderzoek over de magie in de vroegste eeuwen der klassieke oudheid samen, dan valt te constateeren dat zij blijkbaar van meet af aan in Griekenland en Itali? inheemsch was, dat zij wel is waar veelal angstvallig geschuwd en soms van rechtswege gestraft, maar ook in noodgevallen zelfs door regeeringen te hulp geroepen werd en dat, naar alle waarschijnlijkheid, slechts enkelen,--bijv. zeer zeker de panthe?st Xenophanes uit de zesde eeuw--hare realiteit in vollen ernst betwijfelden of ontkenden.
Litteratuur.
*#D. Tiedemann#, Disputatio de quaestione quae fuerit artium magicarum origo (1787).
*#L. Georgii#, s.v. Magie, in Pauly, Real-Encycl. d. class. Alt. IV (1846).
*#Kroll#, Antiker Aberglaube, in Samml. gemeinverst. wiss. Vortr?ge, N.F. Heft 278 (1897).
*#K.H.E. de Jong#, De Apuleio Isiacorum mysteriorum teste. Dissert. Leiden (1900).
*#H. Hubert#, s.v. Magia, in Daremb. e. Sagl. Dict. d. ant. gr. e. rom. T. III, 2 part. (1904).
*#Gruppe#. Griech. Myth. u. Rel. II (1906).
#E. Samter#, Die Religion der Griechen, in Aus Natur u. Geisteswelt Bd. 457 (1914).
*#A. Abt#, Die Apologie des Apuleius von Madaura u. die antike Zauberei, in Religionsgesch. Vers. u. Vorarb. hrg. v. Dieterich u. Wünsch, IV Bd. 2. Hft. (1908).
#F.B. Jevons#, Graeco-Italian Magie, in Anthropology a. t. classics. Six lectures edited by R.R. Marett (1908).
#Bouché-Leclereq#, Histoire de la divination dans l'antiquité (1879-1881).
*#Bouché-Leclercq#, s.v. Divinatio, in Daremb. e. Sagl. Dict. d. ant. gr. e. rom. T. II, I part. (1892).
*#Dubray#, Necromancy, in The Cath. Encycl. X (1911).
#Mau#, s.v. Bestattung, in Pauly, Real-Encyd. d. cl. Alt. 2e uitg. III (1899).
#Frazer#,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.