zwarten ram, uitmuntende onder de anderen, te slachten. Hierna keelt hij een mannelijk en een vrouwelijk schaap, zoodat het bloed in den kuil vloeit en beveelt zijn makkers ze te villen en te verbranden, onder een gebed tot de goden van het doodenrijk, Hades en diens gade, Persephoneia. De dooden komen op, maar Odysseus posteert zich, altijd naar de voorschriften van Circe, met getrokken zwaard naast de groeve en laat geen der overledenen, zelfs zijne eigen moeder niet, het bloed naderen, alvorens Tiresias te hebben geraadpleegd. Tiresias, kenbaar aan zijn gouden staf, nadert, drinkt van het bloed en voorspelt aan Odysseus wat hem op zijn terugkeer en na zijn thuiskomst wacht. Odysseus laat vervolgens zijne moeder en ook andere overledenen van het bloed drinken en onderhoudt zich met hen[1].
Deze verhalen, hoe mythisch ook, zijn toch voor de magie der Grieken en Romeinen, of liever voor de magie van alle volkeren in de hoogste mate kenschetsend. Wij zien onwillekeurig welk een nauw verband er is tusschen tooverij en zinnelijke liefde. Wij leeren, dat de magie zelfs den toegang tot het doodenrijk vermag te ontsluiten. Voorts blijkt bij de doodenbezwering het hoofddoel te zijn, zich omtrent het heden en de toekomst nader te laten inlichten; vandaar dan ook de uitdrukking "necyomantie" of de meer gebruikelijke "necromantie", d.w.z. "doodenwichelarij".
In de geschiedenis is herhaaldelijk sprake van doodenbezweerders en doodenorakelen. Wij zullen hier enkele treffende gevallen vermelden, waarbij men zich tot genoemde bezweerders of instellingen wendde, ten einde den toorn van overledenen te verzoenen of bijzonderheden te weten te komen die aan de "levenden" onbekend waren.
De lierdichter Archilochus, vaak in één adem met Homerus genoemd, was, omstreeks 640 v. Chr., gesneuveld. Calondas die hem had neergeveld, wilde het orakel van Delphi raadplegen, maar de Pythia (profetes) verdreef hem, naar algemeen verzekerd werd, met de woorden:
"Weg uit den tempel met U, die gedood hebt den dienaar der Muzen!"
Toen hij daarop zich verontschuldigde als in noodweer te hebben gehandeld en wenschte dat hij maar liever zelf was omgekomen, werd hem geboden, zich naar het doodenorakel te Taenarum (in het Zuiden van de Peloponnesus) te begeven en de ziel van den dichter door smeekbeden en plengoffers te verzoenen. Calondas voldeed hieraan en werd toen tot Delphi toegelaten[2].
Melissa, de echtgenoote van Periander, tyran van Corinthe (omstreeks 600 v. Chr.) had van een vreemdeling een deposito ontvangen. Toen Periander, na haar dood, dit nergens vermocht te vinden, liet hij door middel van het vermaarde doodenorakel der Thesproti?rs (in Epirus) de overledene vragen, hem de plaats, waar het deposito verborgen was aan te wijzen. Zij weigerde echter zulks te doen en verzekerde, koude te lijden daar zij geen baat had van de kleeren die met haar wel begraven maar niet verbrand waren; tevens voegde zij er een identiteitsbewijs bij van zeer intiemen aard. De tiran, overtuigd dat hij inderdaad met zijne overledene vrouw te doen had, liet terstond de Corinthische vrouwen van hare gewaden berooven en deze in een kuil verbranden, waarop de schim van Melissa, voor de tweede keer opgeroepen, de plaats van het deposito aanwees. Het verhaal hieromtrent is bij Herodotus, den "vader der geschiedenis", te vinden (V, 92).
Ter loops zij hier opgemerkt, dat het een zeer oud en wijd verspreid gebruik is, om ter eere van overledenen kleedingstukken te verbranden. Reeds bij Homerus verzekert Andromache, de weduwe van den gesneuvelden Trojaanschen held Hector, zijne fijne gewaden als eerbetoon in 't vuur te zullen werpen (Ilias XXII, 510-514). Te Athene zoowel als te Rome was het verboden, meer dan drie gewaden te gelijk met den doode aan de vlammen prijs te geven. En nog in onzen tijd verbranden Joodsche pelgrims in een zeker dorp van Galilea op een bepaalden dag van 't jaar shawls en zakdoeken ter eere van overledene Rabbis.
Van Pausanias, sinds 480 voogd van een minderjarigen Spartaanschen koning, wordt bericht dat hij, tijdens zijn verblijf te Byzantium eene jonkvrouw, genaamd Cleonice, had willen verleiden en haar bij vergissing had gedood. Sindsdien werd hij onophoudelijk gekweld door de schim der verslagene, die hem in den droom verscheen en hem dreigend toeriep:
"Ga uwe straf tegemoet! Baldadigheid voert ten verderve!"
Hij nam, ten einde raad, tot het doodenorakel te Heraklea (in Klein-Azi? aan de Zwarte Zee) zijne toevlucht, liet door allerlei ceremoni?n en plengoffers de ziel van Cleonice bezweren en trachtte haar toorn te verbidden. Zij verscheen en zeide dat hij, te Sparta aangekomen, spoedig van zijne ellende bevrijd zou zijn, zinspelende, naar het schijnt, op het einde dat hem wachtte. Inderdaad werd Pausanias van verraad overtuigd en vluchtte hij, om de inhechtenisneming te ontgaan, naar een tempel, waarin men hem echter inmetselde en aan den hongerdood prijsgaf[3]. De Spartanen werden daarna eveneens door schrikwekkende verschijningen verontrust en daar het orakel hun gelastte de ziel van Pausanias te verzoenen, ontboden zij "psychagogen", d.w.z. doodenbezweerders, uit Itali?, die een offer brachten en
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.