Liedekens van Bontekoe en vijf novellen | Page 2

E.J. Potgieter
op 't jagen,?Maar die naar 't schuw gediert' niet zagen,?Dat beurt'lings opsprong en verdween.?Waarom zij naar den boog niet tastten,?Wanneer ze een anteloop verrasten,?Schalk spelende op het oevermos;?Waarom geen werpspiets stoof in 't bosch,?Waar casuarissen hun pluimen?Van vloeib're paarlen deden schuimen,?Daar gaaikens staarden op hun dos??Zij lieten 't, wijl ze een prooi beloerden,?Die school in 't loof, noch dook in 't nat,?Een blanke, dien zij met zich voerden,?Een blanke, die in 't midden zat,?Die aan zijn heup geen wapen had,?En, schoon geen banden hem omsnoerden,?Toch opzag en den Heere bad!
Wèl mogt hij! Was op Texels reede,?Toen de oostewind ten leste woei,?En vlag en zeil zich grootsch verbreedde?En 't schip geslaakt werd uit zijn boei,?Het hem voorspeld, hoe ramp bij ramp?Op reis hem dagen zou ten kamp;?Hoe wreed de hoop hem zou bedriegen,?Die hem zoo fier te roer deed staan,?Als lachte Java reeds hem aan;?Hoe in den verren oceaan?Zijn kiel, 't Nieuw-Hoorn, in brand zou vliegen,?Hij, Willem Ysbrandtsz Bontekoe,?Had omgewend, de zeevaart moê!?En echter, 't leed was koen gedragen--?Vergeef dat woord van ijd'len trots;?In ootmoed schiep zijn ziel behagen--?Hij droeg het, waard de hoede Gods,?Die hem beschermde in 't golfgeklots,?Het laaije vaartuig uitgeslagen,?Die, voor den ingang van den nacht,?De scheepsboot tot zijn redding bragt.?Hij droeg het, zoo als echte vromen?Het jamm'ren doen,--des Heeren wil?Eerbiedend, zweeg hij werkzaam stil:?Des avonds kermende ingenomen?Viel 's uchtends nieuw gevaar te schromen;?De hulk was wel aan 't vier ontkomen,?Maar dreef, ontbloot van naald en zeil,?Der luimen van de baren veil.?En zie, hij onderwierp de winden;?Om 't sprietjen van de veege schuit?Sloeg 't noodzeil, dat hij zaam deed binden,?De smalle banen klaat'rend uit;?'t Gestarnt zou hem den weg doen vinden!?En week de dag en viel de nacht,?En rees geen land bij 't morgengloren,?En deed de hongerkreet zich hooren,?En stilte niet dan dorst die klagt,?Slechts hij had moed, had troost voor allen,?Die zuchten aan het kleene boord,?En hield op deze reê hun woord.
Maar nu!
Zou hij, in gruwb'ren moord,?Hier weerloos, ongewroken vallen,?Gescheiden van den trouwen stoet,?Die met hem, eer nog de uchtend daagde,?Om lijftogt aan den wal zich waagde,?De streek, het dorp was ingespoed??Ach! geen dier makkers had de wilden?Mistrouwd als hij, om 't valsch gelach,?Waarmeê de schaar hun worst'ling zag,?Toen zij hun kracht den buffel spilden,?Die 't koord des leiders scheurde als rag;?Het dier, door hen vooruit betaald,?Vervolgd, en toch niet ingehaald.?"Neen, broeders," mogt hij hen bezweren,?"Blijft zonder buks, blijkt zonder dolk?Van nacht niet wijlen bij dit volk."?Zij scholden hem een onheilstolk;?Zij wilden naar de kust niet keeren.?Dáár droeg de praauw hem naar de boot;?Dáár bad hij: "Heere! zie mijn nood!"
Te regt; want onder 't peinzend staren?Naar schuinschen stam, naar wond'ren boom[1],?Die schermen weefde van zijn blaren,?Wiens bloesem, wuivende op den stroom,?De sneeuwvlok scheen dier balsemluchten,?Had hem een bont faizantenpaar,?In 't loof gedoken, doen verzuchten:?"Dat ik zoo vrij, zoo veilig Waar!"?En even of de toon dier klagte?Zijn lot den roeijers had ontvouwd,?Werd de een, die straks zijn wenken wachtte,?Werd de aêr, die eerst hem meester achtte,?Geblaakt door lust naar bloed en goud.?Ter sluik was de achterste opgesprongen;?Hem meldde 't vlijmend tandgesis.?De voorste zwaaide met den kris,?En spelde... doch hij was bedwongen.?Een kleine gift van luttel geld?Had beide een wijl te vreê gesteld;
En zwijgend ging 't op gulden baren?De landstreek uit, der haven toe;--?Neen, eensklaps kweelde Bontekoe?Als waar' zijn togt een spelevaren:
Noot 1: De Bombax, of zijde-katoenboom.
I
'T PASSEREN DER LINIE.
Stem: Wie had op Sinxen nacht
Gedacht.
Vlaamsch Liedeken.
Scheepsvolk.
Daar rijst de god der zee
Alreê,?Een wierkrans om de lokken;?Hij brengt zijn holle weêrhelft meê;?'k Wou dat hij 't wat meerminnen deê,?Al moest ik er voor dokken.
Wat vremde stoet heeft hij
Op zij,?Het viertal werelddeelen.?Die Azi? is een oude prij;?Die Afrika te zwart voor mij;?Wie drommel zou haar stelen?
Neptunus.
Wat hebben malle maats
Al praats!?Mijn staf jeukt in mijn ving'ren.?Wat volkslag ben je? van wat plaats??Lieg niet, of jij zult buiten gaats?De lucht en zee zien sling'ren.
De schipper.
Wij zagen in Kijkduin,
Neptuin!?Het leste van ons landjen;?Mijn scheepjen heet,--kijk niet zoo schuin,?Ons volk ze? jij was in je tuin:?"Het Amsterdamsche Santjen."
Neptunus.
Ik dacht het, toen 'k je vlag
Straks zag:?Ik mag haar kleur wel zetten.?Maar drokker maak jij 't dan je plag;?'k Hoor alle week, 'k hoor ieder dag?'t Wilhelmus nou trompetten.
De schipper.
Wel, Oudjen! 't hartig lied
Is niet?Voor luije Jan geschreven;?Maar zeg eens of je in jou gebied?Ons nou van harte welkom hiet,?Wat offer moet ik geven?
Neptunus.
Wat offer? Troe, toe, troe
Brr, oe!?Zoo doop ik al mijn hachjens.?Amerika! spuit harder toe;?Europe! ben je nou al moê??Op, wijf! wat doe je 't zachtjens!
De schipper.
Hei, hola! oude snaak,
't Was raak;?Wij druipen door ons kleêren,?'t Is maar een kletserig vermaak;?Ik zal je, mits die regen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 69
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.