hij verward door elkaar.--En dan weer angstig tot het paard, dat ongeduldig trappelde en weg wou: "Hou hou, Bello, hou hou...!"--Wilt-e moar instappen, Leontientje; mijn peird 'n es den trein nie geweune. Es da ou kofferken! Geef moar hier, 'k zal 't onder de bank steken."
Hij duwde het valiesje naar achter, hielp haar in 't rijtuig, wipte zelf haastig naast haar, en weg waren ze, in vollen draf, door de stille straten van het kleine plaatsje.
--En hoe es 't mee Tante Zeunia?" was dadelijk haar eerste vraag.
--O, goed, goed," antwoordde werktuigelijk Standje, in zijn agitatie niet meer wetend wat hij zei.
--Comment donc! 'k miende dat z' op stirven lag!" keek het meisje hem diep verbaasd aan.
--Ha joa moar, 't es woar euk; natuurlijk, natuurlijk!" verbeterde Standje met een hoofdschudding zijn gek gezegde. "Hoe dat 't mee heur es? O, altijd 't zelfde; all' uren uit, e-woar?"
--Pauvre tante Zeunia," zei meewarig het meisje. Zoe 'k heur vandoag nog keune zien, nonkel?"
--Joa joa g'. 'K peis 't toch wel. Vandoag of morgen. We zillen d'r mee ou noartoe goan."
Toen moest Leontientje ook weten hoe of 't met tante Cord��la ging, en met nonkel Belzemien en nonkel Coben, en Standje antwoordde maar aldoor: "o goed, goed, heul goed," terwijl hij met stralende oogen en verrukten glimlach het jonge nichtje aankeek, meer en meer onder den indruk harer bekoorlijke verschijning en omhelzende begroeting, de handen bevend om de teugels en vreemd in 't hoofd omdat er een zoo fijne geur om haar heen zweefde, diezelfde geur van zoete bedwelming, dien hij daags te voren, met een ongekend gevoel van wellust, uit haar briefje opgesnoven had.
Zij hadden al spoedig het stationsplaatsje verlaten, en, over de houten ophaalbrug van een kanaal, waar Bello, voorzichtigheidshalve, stapvoets gehouden werd, kwamen zij in het open veld. Wijdalom strekten de weelderige lente-landouwen zich uit. Het koren, een paar voet hoog, stond reeds in de aren, de heldergroene vlasgaarden lagen donzig als fijne fluweelen tapijten op den zachtgolvenden grond, en hier en daar in de verten schitterden, tusschen het pas ontloken, frischdoorschijnend groen van heesters en boomen, de lange, fijne, tintelgouden streepen en vlekken van het bloeiend koolzaad. Als eilandjes midden uit een groene-en-gouden zee, rezen de oude, groote boerderijen met hun bloeiende appelboomgaarden ten alle kanten op, en in den teerblauwen hemel vol kleine, rozig-witte wolkjes, orgelden eindeloos de zoete stemmetjes der leeuwerikken.
--O, mon oncle, da es hier toch amoal stil en scheune!" juichte 't jong meisje, met levendig-blozende wangen en stralende oogen overal rondkijkend.
--E-woar?" zei Standje, gevleid door haar bewonderende uitroepingen. "'n Greut verschil mee P'rijs, he?"
--O joa 't zille! moar Parijs es toch euk heel scheune," antwoordde zij glimlachend.
De "tieprie" was een kronkelende zandweg ingeslagen en lichtschommelend op zijn veeren reed hij langzamer, onder het zwaarder trekken van Bello, door de mulle, diep-gegroefde, slingerende wagensporen. Zij kwamen in de volle landelijke eenzaamheid en Leontientje wees met verbazing naar een heele rij vrouwen, die daar midden op een akker, als een bende groote vogels, zingend zaten neergestreken.
--O, qu'est-ce que c'est que ?a, mon oncle?" riep zij met een zoo opgewonden schel stemmetje, dat de merrie er even van schichtigde en Standje, aan de leidsels houdend, weer zijn bedarend: hou hou, Bello! moest laten hooren.
--?a, ce sont des... wiedsters," lachte hij maar, het fransche woord niet dadelijk vindend.
--Oh! Et que font-elles?
--Arracher... arracher... l' onkruid," waagde Standje maar weer, opnieuw om zijn raar taaltje lachend.
--Comme ?a, avec leurs mains, sans gants?" vroeg ze verwonderd.
--Mais-z-owie, mais-z-owie," glimlachte Standje.
--Et ?a ne leur fait pas mal? ?a ne pique pas?"
--Mais non, mais non. G' heur wel da ze leute h��n, e-woar? Ze zijngen..."
De wiedsters hadden opgekeken, wuifden met de handen, zonden grappig kushandjes naar 't rijtuig, riepen van verre iets naar Standje dat deze maar half begreep.
--Qu'est-ce qu' elles crient?" vroeg Leontientje nieuwsgierig.
--Que vous ��tes une zolie fille!" schertste hij, haar met glinsterende oogen aankijkend.
--Mais mon oncle!" schaamde ze zich, hevig blozend.
Plotseling, achter een groote, donkere hoeve met hooge gebouwen en breed-uitgestrekten boomgaard, slaakte zij weer een zoo schellen juichkreet, dat Bello ervan op zij sprong en het lichte rijtuig in een wagenspoor bijna omkantelde:
--O mon oncle! mon oncle! Wat es d��t toch!"
't Was eensklaps als een wijde, vlakke goudgolf, zijlings van den blonden zandweg. Het leefde en straalde en tintelde; het geurde onuitsprekelijk wonderzoet en 't wemelde en trilde van duizend-en-duizenden zoemende bijen.
--D��tte!... hou hou, Bello, hou hou! Dat es 'n partije bloeiend keulzoad," zei Standje, met inspanning de merrie in bedwang houdend.
--O, mon oncle, as 't ou blieft, hou toch nekier stil en loat er mij nen bouquet van mee nemen!"
--Van keulzoadblommen!" riep Standje verbaasd. "Moar ze zillen seffens verslokkerd zijn!... en euk... den boer 'n zoe 't meschien nie geirn hen, as 't hij moest zien..."
--Och nonkel, as 't ou b'lieft, as 't ou b'lieft," smeekte zij.
't Was onweerstaanbaar! Standje hield
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.