Krates | Page 8

Justus van Maurik
zeker iets in zijn oogen, dat hem doet denken: de flesch kan gevaarlijk worden, en daarom opent hij de deur, hem toesnauwend: "Allo! marsch dan!"
"Dief, dief!" gilt Dorus, terwijl hij zich ijlings uit de voeten maakt, en rinkelend vallen de scherven der flesch op het portaal voor Strijkmans voeten.
"En zoo'n jongen zou ik in huis nemen," mompelt Strijkman, terwijl hij de hondenhokken in oogenschouw neemt en oppervlakkig berekent, hoeveel brandhout ze hem zullen opleveren.

Met zijn hondje in het jasje gewikkeld onder den arm, rent Dorus de straat op; waarheen weet hij zelf niet.
't Is donker; 't is koud en nat in de straten, maar hij merkt het niet. In zijn jeugdig brein warrelen allerlei gedachten dooreen en draaien zich om één hoofddenkbeeld: "Niet weer terug naar die akelige kamer en niet naar het Gesticht."
Werktuigelijk loopt hij voort; even werktuigelijk blijft hij nu en dan voor een helder verlichten winkel staan kijken, om dan weer opnieuw zijn wandeling voort te zetten. Bijna zonder het zelf te weten is hij de Kalverstraat genaderd. De woelige drukte, het vroolijke licht, dat uit de winkels en magazijnen straalt, trekt hem onweerstaanbaar aan. Hij drentelt langzaam verder. Voor een oogenblik vergeet hij zijn toestand, kijkt in de koffiehuizen en drukt zijn neus tegen de vensterruiten van een bakkerswinkel. Hij heeft honger gekregen, en het gezicht van het uitgestalde brood maakt zijn eetlust meer en meer gaande. Half onwillekeurig voelt hij in zijn broekzak. Een eindje touw, een pijpensteel en een knikker zijn de eenige voorwerpen, die hij ontmoet. Nog een begeerigen blik in den winkel en hij gaat verder. "Hè! 'k wou, dat ik zoo'n broodje had," zucht hij in stilte en gaat, als om niet meer het tergende gezicht van voor hem onbereikbare weelde te moeten verduren, een zijstraat in, 't Spui op en naar het Koningsplein. Zijn rug doet hem pijn, de striemen van Strijkmans zweepslagen gloeien en branden. Hij wrijft met de hand over de pijnlijke plaats en mompelt: "Wacht maar; als ik groot ben, zal ik het hem betaald zetten! Zoo'n leelijke dief! Hé, Boppie, 't is toch een dief, want het was toch goed van vader! Nou, koest dan, hondje. Kijk!" hij raapt een paar koude aardappels op, die bij een stoep liggen, "dat is voor jou, hond!" En op de vlakke hand houdt hij ze het hondje voor, dat ze gulzig ophapt. "Dat is lekker, hé? Ja, smul jij maar, ga je gang maar. Had de baas nu ook maar wat. O! wat doet mijn rug zeer." Hij gaat op een stoep zitten en staart nadenkend de voorbijgangers en de heen en weer rijdende vigilantes en wagens aan.
"Loop jij ook met lucifers?" vraagt plotseling een opgeschoten jongen met een brutaal, van de pokken geschonden gezicht, die naast hem op de stoep is komen zitten, terwijl hij hem een bakje met doosjes waslichtjes toont.
"Neen."
"Zoo! 't is je ook geraden: er is hier al konkerrensie genoeg; er is geen droog zout meer aan te verdienen. 'k Geef ze nou al voor een halven cent winst over, omdat de anderen het ook doen ... Waslucifers,--waslucifers! allemaal zonder vergif.--Waslucifers, heeren! ... Loop jij met een marmotje?"
"Neen."
"Wat heb je daar dan?"
"Een hondje."
"Verdien je daar centen mee?"
"Neen."
"Loop je dan niet om centen?"
"Neen."
"Heb jij je tong doorgeslikt? Kom, spreek eens een spreek! Wat doe jij voor den kost?"
"Niets. Ik wou, dat ik wat doen kon."
"Waar woon je?"
"Nergens."
"Heb je dan geen vader of moeder?"
"Allebei dood."
"Heb je dan geen ooms of tantes, of iemand waar je bij woont ?"
"Neen. 'k Weet niet eens, waar ik van nacht slapen zal."
"Dan ben jij een zwerver." De jongen wacht even, ziet Dorus opmerkzaam aan en zegt dan: "Zeg! je hebt een bochel."
"Dat weet ik wel."
"Daar kun je geld mee verdienen."
"Hoe zoo?"
"Laat hem kijken voor een cent. Ha! ha! ha! ... Waslucifers, heeren! Allemaal goed, vijf centen 'n doos!"--De jongen staat op en gaat haastig een paar aankomende heeren te gemoet.
"Zeg, jongen! hei! ho! kom eens hier!" roept Dorus den jongen achterna, terwijl hij hem een pakje doosjes toont, dat onder het spreken uit zijn bakje is gevallen. "Je hebt een pakje doosjes verloren." Hij staat op, loopt hem te gemoet en zegt: "Daar heb je ze terug."
"Dat is mooi van je," antwoordt de knaap, terwijl hij ze weer opbergt. Daar heb je twee centen."
"Dank je, houd ze maar."
"Neen, neem ze maar gerust. Je zult toch wel een broodje lusten?" Dorus aarzelt. "Pak aan dan!--Als jij de lucifers verloren hadt, had ik ze gehouden; 'k had ze verpast, hoor!"
Dorus steekt de centen in den zak.
"Ik woon in den Duivelshoek," vervolgt de jongen, "in een gang; in 't huis naast ons, onder de trap, is een hok; daar ligt hooi in van den baas uit het Kraaiende Haantje, daar kun je van nacht in slapen. Je slaapt er wat goed in; maar als
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 89
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.