Johan Doxa | Page 5

Herman Teirlinck
bij zijn naam en bad hem om binnen te komen.
Hij ging. Het werd zeer warm en de lucht woog, stikkend heet. De

kamer was zindelijk en helder van kleur. Een vierkante kachel puntte
zijn glimmende koperknoppen onder de schaduwkap van den
schoorsteen. De tafel was bedekt met een oranje ammelaken,
groen-bespikkeld en hard. Tegen den muur stond het breede bed, de
sargie half-omgeplooid en het witte hoofdkussen bloot in het midden.
Johan Doxa zag dit alles tegelijk, in een waterig zicht van vloeiende
dingen. Hij zag Julia. Hij zag haar roode doek, haar blanke boezem,
haar natten mond, hare oogen,--beweeglijken gloed....
Hij zette zich. Ze sprak van het kaartje--dat het een onschuldige leugen
was, dat zij wel wist dat hij op haar persoonlijk aandringen niet komen
zou, dat zij het overigens nooit had durven schrijven op haar eigen
naam, dat zij nu van hem verlangde dat hij haar portret zou schilderen.
Ze sprak meesmuilend en vleiend, vingerde verlegen over haar
borstdoek, ontsloot het onwetens, en lachte, lachte. Ze wipte dan op,
bloosde minzaam en zette eene flesch met zoete likeur op tafel. Ze
vulde de kleine glazekens. Haar lichaam bukte voorover, heel dicht aan
bij Johan, die de buigzame elegantie van haar leen bijna onder de hand
te bewonderen kreeg. Ze draaide rond hem, raakte met haar zwaaiende
rokken zijne knieën, welke hij met wanhopige beleefdheid probeerde
onder de stoelsporten te steken. Ze dwong hem te drinken. Hij dronk
een half slokje en slikte verkeerd. Ze knikte hem toe, ze wachtte....
Daar kwam eene stilte. De stilte druppelde tikkend uit de kast van een
eiken horloge. Julia had hare beenen overeen gekruist en toetste met het
tipje van haar wiegend voetje nijdig en matelijk de losse broekpijp van
Johan Doxa. Johan Doxa zweeg in extase. Toen sprak ze, met een zucht
opnieuw, van het portret, en Johan Doxa, terwijl hij zijne blonde
krullen schudde op zijn nek, en eene toenemende zekerheid den blik
van zijne blauwe cherubijnoogen vastzette in zijn rond-vette aangezicht,
zei nu, al wuivend met zijne korte armen ... eigenlijk zei hij nog in het
geheel niets, maar hij wist wat hij zeggen moest en wuifde met zijn
korte armen. Hij zou zeggen:
--"Berust hierover op mij, Mevrouw. Ik zal uw portret maken, al moest
het mij, twintig jaren lang, een dagelijkschen arbeid kosten. Het zal
mijn meesterwerk zijn, Mevrouw. Ge zult op het doek in de verf zitten,

zooals in een spiegel. Aan ijver zal het mij niet ontbreken, want uw
beeld verlaat nooit mijne eenzame gedachten en gij zijt de godinne die
oprijst, gelijk een dag vol zonnegoud, over mijn onwaardig hart.
Vergeef me, als ik te lang misbruik maak van uwe gastvrijheid,
Mevrouw, maar ik wenschte u te zeggen wat het beduiden wil, een hart
dat bewoond is door een zondige liefde. Liefde, ik heb het uitgesproken.
Wees niet boos. Ik zal u algauw van mijne rampzalige
tegenwoordigheid bevrijden. O! Gij zijt te wel opgevoed om mij de
deur uit te gooien. Ik begrijp u, Mevrouw. Ik dank u, Mevrouw. Voor
mij niet, alsjeblief, nee, dank u wel, geen drank meer. Met mij hier
langer op te houden, keurt gij eene vermetelheid goed die zich over
haar zelve schaamt. Ha! Ik ken mijne plichten! Ik zal uw portret maken,
Mevrouw, tot het uiterste haartje. Vrees niet. Wat de betaling betreft,
kijk er niet naar om, bid ik u. We zullen dat wel regelen, later, met
maandelijksche afkortingen, bij voorbeeld. Goeden avond."
Alzoo in zijn binnenste redevoerend was hij opgestaan. Gelijk
vlammen schoten al de woorden door zijn geest voorbij. Dan wilde hij
ze weerhouden, ze op zijn tong brengen, ze vrij in klanken loslaten.
Maar ze waren weg. Een pak lood zat hem in den mond, iets dat hij
noch neerzwelgen noch uitspuwen kon. Een onnoozele glimlach stak
twee lieve putjes in den blos van zijne poezelige bolwangen en hij werd
ineens zoo gelukkig, zoo gelukkig, dat hij er bang van werd. Hij was
bang dat die zaligheid mocht ophouden, of dat ze hem mocht ontstolen
worden, en hij wilde er mee wegvluchten. Hij zei:
--"Goedenavond ... Goedenavond...."
En vluchtte inderdaad.
* * * * *
Moeder Doxa was niet weinig gelukkig, als ze nu, in zijn
zolderkamertje, haar zoon Johan hoorde zingen van den morgen tot den
avond. Hij wilde haar echter niets van de heerlijke gevallen zijner
liefde bekennen. Hij had aan Julia een langen brief geschreven, waarin
hij haar vergeleek met de hemelsche melkbaan, want haar huid was
blank en zilverig, en er vloeide daaronder eene room zoete klaarte,

welk met den gloed van het roze bloed aan het stralen ging. Hij zond
haar, in een keurig pakje, de kostbare pijp, als een teeken van de
verduldige passie, waarmede hij haar sinds maanden aanbeden en
verbijd had. Haar naam praalde op den steel in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 33
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.