Individualisme en socialisme | Page 3

Oscar Wilde
De menschen zeiden het zoo vervelend
dikwijls, dat ten slotte de Kerk het is gaan verkondigen. Men kan het
nu van iederen kansel hooren. Het is in allen deele waar. Eigendom
heeft niet alleen plichten, maar heeft zoo vele plichten, dat zijn bezit op
eenigszins groote schaal een lastpost is. Hij brengt eindelooze
verplichtingen mede, eindelooze zakenzorg, eindelooze kwelling.
Indien eigendom enkel genoegens gaf, zoûden wij er vrede mee hebben;
maar zijn plichten maken hem ondragelijk. In het belang der rijken
moeten wij er van verlost worden.--De deugden der armen kan men
reede erkennen, en haar bestaan is grootelijks te betreuren. Men vertelt
ons vaak dat de armen dankbaar zijn voor liefdadigheid. Enkelen zijn
dat ook ongetwijfeld, maar de besten onder de armen zijn nooit
dankbaar. Zij zijn ondankbaar, ontevreden, weêrspannig, opstandig. En
zij zijn volkomen in hun recht. Zij voelen dat liefdadigheid een
belachelijk onevenredige poging van gedeeltelijke vergoeding is of een
sentimenteele bedeelingszucht, die gemeenlijk samengaat met een
onbeschaamden aanslag van de zijde van den sentimenteele om over
hun bijzonder leven den baas te spelen. Waarom behooren zij dankbaar
te zijn voor de kruimels die vallen van de tafel des rijken? Hun zelf
komt een plaats aan den disch toe, en zij beginnen dat te beseffen. Wat
hun ontevredenheid aangaat: een mensch, niet ontevreden met
dergelijke omgevingen en zulk een laag levenspeil, zoû ongevoelig als
een redeloos dier moeten zijn. Weêrspannigheid--zooals elk die wat
van de geschiedenis afweet, moet inzien--is des menschen erfdeugd.
Aan weêrspannigheid hebben wij allen vooruitgang te danken, aan
weêrspannigheid en opstandigheid. Men prijst de armen ook wel om
hun spaarzaamheid. Maar om arme menschen spaarzaamheid aan te
bevelen is even belachelijk als hoonend. Men kan evengoed iemand die
aan 't verhongeren is, aanraden minder te eten. Dat een stadswerkman
of een veldarbeider zich toe zoû leggen op spaarzaamheid, zoû hoogst

onzedelijk in hem wezen. Een mensch mag zich niet leenen tot de
vertooning hoe hij leven kan als een slecht gevoed dier. Met hand en
tand moet hij zich daartegen verzetten, en in het uiterste geval nog
liever stelen of armlastig worden, wat velen enkel voor een vorm van
diefstal aanzien. Wat bedelen aangaat, het is misschien veiliger te
bedelen dan te nemen, maar het is flinker en mooier te nemen dan te
bedelen. Neen, een arme die niet dankbaar is, niet zuinig, niet tevreden,
opstandig, heeft alle kans een heusche persoonlijkheid te wezen, en een
kerel waar wat in zit. Hij is in elk geval een voorbeeld van gezond
verzet. Met de armen, die bovengenoemde deugden hebben, kan men
natuurlijk medelijden gevoelen, maar men kan hen onmogelijk
bewonderen. Zij heulen met den gemeenen vijand en hebben hun
geboorterecht verkocht voor een erg dun soepje. Zij moeten ook
buitengewoon stompzinnig zijn. Ik kan best begrijpen dat iemand vrede
houdt met wetten die den bijzonderen eigendom beschermen en zijn
opeenhooping toelaten, zoolang hij onder deze omstandigheden zelf bij
machte is zich geestelijk schoon uit te leven. Maar ik kan er niet in
komen, hoe een man, wiens leven bedorven en leelijk gemaakt wordt
door zulke wetten, bij mogelijkheid in haar standhouden zoû berusten.
Toch is de verklaring niet zoo heel moeilijk te vinden. Het is eenvoudig
deze. Ellende en armoede zijn zoo onontkoombaar verlagend en
oefenen zulk een verlammende uitwerking op de menschelijke natuur,
dat geen klasse zich haar eigen lijden ooit werkelijk bewust is. Zij
moeten door andere menschen ingelicht worden, en dikwijls gelooven
zij geen woord van wat men hun zegt. Wat de groote werkgevers
beweren tegen agitatoren, is onmiskenbaar waar. Agitatoren zijn een
bende stokers en bemoeials, die afkomen op een volmaakt tevreden
klasse der gemeenschap en daaronder de zaden der ontevredenheid
strooien. Daarom juist zijn agitatoren zoo beslist onmisbaar. Zonder
hen zoû er, in onzen onvolledigen staat, geen voorwaartsche beweging
in de richting der beschaving mogelijk zijn. Zoo werd de slavernij in
Amerika afgeschaft niet ten gevolge van eenige beweging van den kant
der slaven of ook maar een uitgedrukt verlangen van hun zijde om vrij
te zijn, maar enkel en alleen door het grovelijk onwettig optreden van
bepaalde agitatoren in Boston en elders, menschen die zelf geen slaven
waren, en ook geen slaveneigenaars, en die in werkelijkheid niets met

de zaak hadden uitstaan. Het waren ongetwijfeld de Abolitionisten, die
den bal aan het rollen brachten toen er nog geen begin van beweging
was. En het is opmerkenswaardig dat zij van de zijde der slaven zelven
niet alleen heel weinig bijstand, maar nauwelijks eenige sympathie
ondervonden; en toen na den oorlog de slaven zich vrij zagen, met de
daad zoo volkomen vrij dat men hun vrij liet te verhongeren,
beklaagden zich velen van hen bitterlijk over de verandering in hun
staat. Voor iemand die nadenkt, is het meest tragische feit in de
gansche Fransche Revolutie niet dat Marie Antoinette werd omgebracht
omdat zij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 23
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.