In het gebied van het Tsadmeer met de expeditie Tilho | Page 8

L. Roserot de Melin
open, zonder omringende korenvelden, bijna geheel zonder boomen, te midden van een zandige vlakte, die in het Noordwesten begrensd werd door de laatste uitloopers van de granietbergen van Goer��. De boschjes zetten zich van daar echter naar de andere zijde voort tot in de onmiddellijke nabijheid van het dorp Karguiri. Van daar af betreedt men het district Manga.
De weg zet zich steeds zonder afwisseling voort tot Adeboer door een opeenvolging van zandduinen, waar enkel hoog gras groeide en stekende cram-crams. Hoe ver men ook moge kunnen zien, men onderscheidt niets anders dan een gelen oceaan, die in den wind heen en weer golft, zonder een enkelen boom of eenige hoogte, waar het oog op rusten kan. Maar dan opeens verspert een spleet den weg; een hoekje groen breekt de steppe af, en een steile, bijna loodrechte helling voert naar een zoutmeer, waar men de sodakristallen kan zien in een kom van vijftien of twintig meters diepte. Het water fonkelt in de zon; aan den rand van den plas groeit een gordel van doempalmen, waarvan de waaiervormige bladeren een indruk van frischheid geven.
Doch dat genoegen was van korten duur. Er was geen schaduw, en na een korte stijging volgde weer een volkomen doodsch landschap. Toen we ons na een poosje omkeerden, om nog eens naar het hoekje groen te kijken, was het verdwenen. Men zag, zoo ver het oog reikte, niets anders dan de golvingen der gele grassen, en het scheen, dat de aarde zich plotseling had geopend en den plas met zijn palmengordel had verzwolgen.
Er kwamen telkens weer van die natuurlijke zoutpannen, en de eigenaardige gesteldheid van het terrein had de zeden van het volk veranderd. Ze hadden alles bij de hand, om gierst te verbouwen zonder veel moeite; maar als bij alle zwarten is hun het beginsel van den minsten arbeid lief, en hoewel ze de gierst volstrekt noodig hebben, verbouwen ze die niet, maar zijn industri?elen geworden. Ik heb slechts een enkel, niet groot gierstveld aangetroffen in de omstreken van Goerselik. Hun dorpen zijn in het belang van hun werk aan de zoutplassen gelegen, waar ze hun levensonderhoud vinden. De hutten van zwart geworden stroo staan meestal op een door den wind gezweepte hoogte. Beneden liggen dan de pannen en de waterputten.
In den winter is het de stille tijd, maar dan vervaardigt men de vormen voor het zout en de leemen ovens. Als de regens dan hebben opgehouden, verdampt het water onder den invloed der gloeiende zon met groote snelheid; enkele plassen drogen geheel uit en laten op hun bodem slechts een dun laagje zout achter, dat de kom er doet uitzien als een met sneeuw bedekte weide; andere drogen ten deele uit, maar hun water is dan zeer zout. Op dat tijdstip begint de fabricatie van de zoutkoeken.
Mannen, vrouwen en kinderen gaan op den bodem van den plas zout harken en dragen aarde en zout aan in manden, die ze boven gaten ledigen. Ze storten dan op die aarde water, dat later uitdampt. Toen wij in Manga waren liep de winter op het eind en er werd nog maar bij enkele plassen aan zoutwinning gedaan. Een aantal dorpen waren verlaten voor de grootere plaatsen, waar de karavanen voorraad komen opdoen. Er kwamen verscheiden, meer of minder groot en van twintig tot zestig ossen tellende. Bijna alle gingen naar Goerselik, een kleiner aantal naar Sjeri, en ze gingen terug om zout te brengen naar Goemmel, Katsena, Kano, Zinder en Tessaoea. De tocht is moeilijk, het voedsel gering en de weg wordt op droevige wijze aangewezen door de beenderen of de lijken van de ongelukkige lastdieren. Het gebeurt, dat men onderweg een stervenden os vindt, die door de karavaandrijvers is achtergelaten, omdat hij niet meer mee kon. De verschrikkelijke gieren zijn al gereed voor het te wachten festijn en beginnen soms reeds te vroeg aan hun maal.
Het belangrijkste centrum van de streek schijnt het dorp Goerselik te wezen. Een drie tot vier kilometer lang zoutmeer vormt er een halven kring om heen en is ongeveer 800 meter breed. Aan den rand is op een zandig duin het dorp gelegen, dat tot verblijf dient voor het hoofd en zijn gevolg; aan den overkant ligt het veel grooter dorp van de zoutwinners. Er worden daar jaarlijks meer dan duizend tonnen zout gemaakt, dat op de plaats zelve voor vijftien tot twintig centimes het kilo wordt verkocht en dat op de markt te Kano, op 200 kilometers van daar dertig tot veertig centimes opbrengt.
Buiten dit dorp Goerselik ontmoet men over een afstand van 140 kilometer, van Kargoe? tot Sjeri slechts twee gehuchten, die elk bestaan uit eenige hutten, verloren in het zand aan den rand van hun zoutplas. Dagen lang volgt men den eentonigen weg, zonder dat er eenig ander leven is te bespeuren dan dat van de krokodillen en nijlpaarden in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 15
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.