is iets aparts; het wordt als een domper erop geplaatst, en door zijn eigen gewicht houdt het de heele hut stabiel. Zooals te begrijpen is, kan men zulk een woning gemakkelijk verplaatsen. Daar er geen meubels noodig zijn, daar er water in den grond wordt aangetroffen op geringe diepte, daar de grond overal even bruikbaar is vooral voor den verbouw van gierst, worden heele dorpen om de geringste aanleiding verplaatst. De wegen zijn aan dezelfde snelle veranderingen onderworpen; nauwelijks aangegeven in het bewegelijke zand, zijn ze afhankelijk van de willekeur van den eersten den besten neger, die op het denkbeeld verkiest te komen, zijn koren te planten op de plek, waar den vorigen dag nog een weg was. En op die manier bezorgt de topografie van dit land iemand veel verrassingen en een terreinopneming, die met alle mogelijke zorg is verricht, loopt groot gevaar, over twee jaren reeds weer foutief te wezen.
Die bewegelijkheid van dorpen en wegen verontschuldigt in zekeren zin de groote vergissingen, door de gidsen begaan, zoodra ze zich verder dan een twintigtal kilometers van de plaats, waar ze wonen, verwijderen; maar kan niet voldoende verklaren, hoe het komt, dat de europeesche reiziger zoo moeilijk inlichtingen kan krijgen. Is het vrees, wantrouwen, indolentie of onbegrijpelijke onverschilligheid? Geheim van de negerziel! Het is intusschen zeker, dat de bezwaren van den tocht herhaaldelijk worden vergroot door het bijzonder karakter der bewoners van de streek. Hun handelingen zijn vaak onbegrijpelijk. Nu eens ziet men drijvers, die, goed gevoed en zeker van een hoog loon zijn, en die, terwijl ze hebben gezien, hoe de collega's, voor wie ze in de plaats kwamen, werden betaald, ineens de vlucht nemen den dag v����r de uitbetaling, en zonder reden hoegenaamd, de kameelen en hun werk in den steek laten; dan weer weigeren de bewoners der dorpen iets te verkoopen, zelfs tegen een betrekkelijk hoogen prijs, al hebben ze de gevraagde levensmiddelen ook in overvloed.
Zoo kwam ik op een dag tegen tien uur in den morgen in een dorp van nog al eenige beteekenis. Het hoofd, dat gewaarschuwd was, kwam dadelijk uit zijn hut aan den kant van den weg bij de velden met reeds bijna rijpe gierst. Het was een kleine grijsaard met witten baard, wiens boosaardige oogjes, schitterend in een gelaat met ontelbare rimpels, mij nieuwsgierig aankeken. Ik liet hem vragen om kippen, eieren, boter en gepelde gierst voor mijn metgezellen, terwijl ik hem de verzekering gaf, dat ik hem een goeden prijs zou betalen voor de levensmiddelen, die hij mij zou verschaffen. De oude zette een bedroefd gezicht: "Ik heb geen kippen", zei hij. Nu loog hij brutaal, want op datzelfde oogenblik kraaide een haan victorie, en een kakelende kip vloog tusschen mijn beenen door.
Wat te doen? Ik kon geen geweld gebruiken, maar daar de kip het hoofdgerecht moest uitmaken van mijn ontbijt, viel het mij moeilijk, er afstand van te doen, en ik besloot, ten minste moreele pressie uit te oefenen. Daar het vernuft van den tandmeester bij mij had vervangen wat de natuur had verwoest, deel ik met een aantal van mijn mannelijke en vrouwelijke tijdgenooten in de beschaafde wereld het vermogen, om een deel van mijn gebit uit den mond te nemen. Met een gezicht en houding, zoo ernstig, als het mij maar mogelijk was te zetten, liet ik aan den ouden man uitleggen, dat hij ongelijk had, mij zoo voor den gek te houden, want ik bezat een machtig toovermiddel, zooals hij dadelijk zou zien. Toen mijn boy mijn woorden had vertolkt, maakte ik mijn gebit los en legde het op mijn geopende hand, zonder een woord te zeggen en plaatste daarna de tanden weer in mijn mond. En toen verklaarde ik: "Indien in een half uur ik hier geen kip heb en boter, eieren en gierstmeel, zal ik een der giersthalmen op uw veld aanraken met mijn tanden, die ik, zooals ge gezien hebt, uit den mond kan nemen, en gij zult geen oogst binnenhalen."
Het hoofd had het slot van mijn toespraak niet eens afgewacht. De armen ten hemel heffend, was hij gaan loopen, zoo hard, als zijn oude beenen het hem vergunden, en te midden der verzamelde notabelen sprak hij hun dringend en met veel bewegingen toe. "Ik heb", zei hij, met van schrik wijd geopende oogen, "zijn tanden gezien, zijn eigen tanden, die hij in den mond heeft, die heb ik in zijn hand gezien." En in zijn geopende hand gaf de spreker krachtige slagen. Ik begreep het vervolg niet van de toespraak van het hoofd, maar eenigen tijd later zag ik hem aankomen met een half dozijn lieden uit zijn dorp. Hij bracht mij een vijftiental kippen, een mand eieren en een groote kalebas boter. Er was genoeg, om een heele compagnie te voeden, en ik moest veel moeite doen, om hem aan het verstand
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.