vanmorgen is er een jongen van het dorp naar de
gevangenis gebracht, omdat hij gestolen heeft!" zoo riep op zekeren
Zaterdagmorgen het zoontje van den dokter, toen hij bij den ouden heer
Van Laeken achter in den tuin kwam, waar reeds het geheele
gezelschap vergaderd was.
"Wie, Herman? Wie?" vroegen terstond eenige meisjes en jongens.
"Wel, Govert de Plinte!"
"O die!" riepen eenigen, alsof ze zeggen wilden: "is het anders niet?"
"En wie is die Govert de Plinte, Herman?" vroeg mijnheer Van Laeken.
"Dat is...." riepen dadelijk eenigen, doch eer ze verder konden gaan,
legde de oude heer met een: "Ssst, we kunnen wel samen zingen, maar
niet samen praten,--ik vraag het aan Herman," dien driftigen mondjes
het zwijgen op.
"Govert de Plinte is de zoon van Wout, den poldergast, die wel een half
uur van hier midden in het land woont. Op school was hij zulk een
deugniet, en hij bleef zóó dikwijls stilletjes thuis, dat meester hem op
het laatst niet meer op school hebben wilde. O, meneer, die Govert zei
altijd zulke leelijke woorden en hij vloekte zoo! En eens heeft hij van
mij een doosje met kleurkrijt gestolen, dat ik meegebracht had om een
kaartje te teekenen. Ik had het in den lessenaar gezet en het vergeten
mede te nemen toen ik naar huis ging!"
"Ja, en mijn pet heeft hij bij den smid in de sloot gegooid," riep Jan van
den timmerman.
"En bij meester heeft hij al de aardbeien afgeplukt toen hij school
moest blijven. Hij is toen door het raam geklommen!" zei een ander en
een derde voegde er bij: "Ja, en van mijn zusje heeft hij een mooi
Faber-potlood gekaapt!"
Misschien zouden de kinderen nog veel meer van Govert verteld
hebben als mijnheer Van Laeken niet gezegd had: "Stop maar, ik weet
genoeg van dien knaap, en nu ik dat alles weet, verwonder ik er mij ook
niet meer over, dat hij vanmorgen naar de gevangenis gebracht is. Van
zulk een jongen kan men niets anders verwachten. Ik weet ook wat van
een paar deugnieten te vertellen, waarmee het niet veel beter
afgeloopen is, ja, misschien wel erger! Ik zal je dat eens vertellen.
Mijn goede vader had nog een flink bestaan en droomde er niet van, dat
hij eens gebrek zou moeten lijden. Daarom had hij voor mij een school
gezocht, waar de kinderen heel veel leeren konden, en al kostte dat ook
veel geld, dat had vader er wel voor over; want hij zei altijd: "een kop
met verstand is veel gemakkelijker mee te dragen dan een zak met geld.
Geld kunnen ze een mensch ontnemen, maar wat in het hoofd zit, daar
moeten ze afblijven!"
Op die school gingen ook twee zoontjes van een schrijnwerker, die wel
met twaalf knechts werkte en dus veel geld verdiende. Nu spreekt het
vanzelf, dat die man het heel druk had en zich daarom niet altijd
zooveel met zijn kinderen bemoeide, als dat wel moest. Geheele dagen
was hij soms van huis en daar hij veel van zijn kinderen hield, gaf hij
om hun maar pleizier te doen, hun in alles den zin, als hij eens thuis
was. En Henri en Jacques,--zoo heetten de jongens,--waren slim. Ze
wisten precies waar ze moesten gaan staan om vader te bedriegen. Ja,
ze wisten zich zóó mooi voor te doen, dat van al het kwaad, dat ze zelf
deden, een ander de schuld kreeg. Er kwamen heel dikwijls klachten
over de beide jongens en, als hij er dan wàt van geloofde, dan wisten de
schelmen zóó te praten, dat vader op het laatst zei: "Ze schijnen het dan
ook altijd op jelui beiden voorzien te hebben. Het is schande! Maar, als
ze weer komen klagen, dan zal ik die lui wel eens terechtzetten."
Dat was koren op den molen van de deugnieten, en ze maakten
elkander wijs, dat er geen beter vader op heel de wereld was.
Hoe ze zich bedrogen!
Hadden ze nu maar een moeder gehad, die vader eens alles vertelde,
zooals het was, maar ach, de arme jongens, hun moeder was in een
krankzinnigen-gesticht en de dokters hadden gezegd, dat ze nooit meer
beter zou worden.
Een oude tante van vader deed het huishouden, en daar deze arm was,
en door haar neef al eens bedreigd was, dat ze het huis uit zou moeten,
als ze weer over zijn "arme, lieve kinderen" klagen kwam, had ze
besloten te zwijgen, er mocht gebeuren wat er wilde.
Dat was nu wel niet mooi van die vrouw; maar oud en arm zijn en niet
weten waarheen, dat zegt veel en daarom moeten we het die oude
vrouw niet zoo ten kwade duiden, dat ze zweeg, en.... alles van de
kwajongens verdroeg om, zooals ze zei, een gerusten en goeden ouden
dag te hebben.
En goed had zij het.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.