In het Schemeruur | Page 3

Pieter Louwerse
die liefde ten volle verdienden.
Die meisjes kregen weldra vriendinnetjes en menigmaal was er
kinderfeest in huis, op welk feest ook de broertjes van de vriendinnetjes
mochten komen.
Eindelijk maakte de oude heer met al de jongelui de volgende afspraak.
"Iedere week zal ik aan den hoofdonderwijzer vragen wie er de heele
week goed opgepast heeft en zij nu, op wie hij niets te zeggen heeft,
mogen Zaterdags bij me komen, dan zal ik hun een vertelling doen!"
Dat werd natuurlijk goedgevonden en den volgenden Zaterdag was de
oude man door wel dertig kinderen omringd. Een stuk of acht jongens,
echte belhamels, hadden om hun slecht gedrag niet mogen komen, en
die waren hierover zóó boos, dat ze mijnheer Van Laeken allerlei
leelijke namen gaven, en op het laatst hem bijna niet anders kenden,
dan onder den naam van "Jan met de Pijp."
"Wel," zei de vriendelijke oude heer, toen hij dat hoorde, "ze noemen
me Jan met de Pijp, best, heel best!" Hierop was hij naar de stad
gegaan, had zijn portret laten maken en veertien dagen later gingen
meer dan dertig kinderen naar huis, en ieder had een keurig nette
afbeelding van den goeden man in den zak.
Ik heb het geluk gehad zulk een portret meester te worden, en als je nu
weten wilt, hoe mijnheer George van Laeken er als Jan met de Pijp
uitziet, bekijk dan maar eens het prentje in dit boek, dan weet je het.
Hij lijkt sprekend. En als je hem nu goed bekeken hebt, lees dan maar
verder wat hier in dit boekje staat. De vertellingen, die ik uit zijn mond
opgevangen heb, staan hierin, en ik twijfel geen oogenblik of ze zullen
je wel bevallen.

NAAR ZEE.
Het was vroeg in het voorjaar van 1817 en we lagen met onze korvet,
dat is een soort van oorlogsschip moet je weten, te Vlissingen in het
dok. Het was meer dan noodig, dat we die haven binnengeloopen waren;
want De Windhond, zoo heette ons schip, had het vorig jaar nogal wat
geleden, toen we den Algerijnen den mantel uitgeborsteld hadden, dat
de wol er afvloog. We moesten in het droogdok, maar die het eerst
komt, het eerst maalt, dat was ook hier waar; want niet minder dan zes
schepen waren ons voor. Als die klaar waren werd het onze beurt.
Zulk een leven aan den wal is voor Janmaat het onplezierigste wat er
wezen kan. We verveelden ons vreeselijk en dikwijls dacht ik, als ik
zoo naar de groote beelden keek, die boven het beeldenhuis staan: "We
hebben nu op het oogenblik veel weg van die steen en dingen
daarboven! Is dat een leven?"
We hadden een bovenstbesten kommandant. Hij hield van zijn volk, en
zijn volk hield van hem. Waar hij ons maar pleizier kon doen, daar
deed hij het, zoodat we menigmaal verlof kregen om eens te gaan
wandelen.
Ik weet niet of je op het eiland Walcheren bekend zijt. Denkelijk wel
niet en daarom wil ik je even zeggen, dat het een der mooiste streken
van ons land is. Weiland, bouwland, buitenplaatsen, vriendelijk gelegen
dorpjes, mooi aangelegde wegen, mooie duinstreken, zware dijken en
zee wisselen elkander af.
Geen wonder, dat we dan ook altijd van de vergunning om te wandelen
gaarne gebruik maakten en wel zorgden, dat er nooit klachten over ons
kwamen. Want, zie je, dan wisten we, als er een veldwachter aan boord
van De Windhond kwam om te klagen, dat een der matrozen hier of
daar wat gedaan had, dat niet in den haak was, dan zat er wat op. De
minste straf was een maand dekarrest, dat wil zooveel zeggen als een
maand lang aan boord blijven.

Zooals ik daar straks al zei, het was vroeg in het voorjaar toen we in het
dok kwamen te liggen. We hadden een koude, schrale Februari en
Maart was nog een beetje erger. Op de timmerwerf van de schepen was
werk in overvloed, maar al de andere ambachten wachtten op het mooie
weer om te beginnen; vooral hadden de metselaars het kwaad, bitter
kwaad. In het najaar was het werk vroeg gedaan geweest en nu duurde
het zoo lang eer ze weer beginnen konden met wat te gaan verdienen.
Voor ons kwam het er evenwel niet zoo erg op aan; we ondervonden
alleen het onaangename van de koude, maar voor het overige hadden
we er geen hinder van. Spek en gort kregen we meer dan we lustten, en
dikwijls gebeurde het, dat de bakmaats den bak met gort niet leeg
konden krijgen.
Eens op een morgen, dat ik zoo aan den valreep naar de beelden van het
beeldenhuis en dan weer naar de beweging op straat stond te kijken,
zag ik twee jongetjes door de modder van de pasgevallen watersneeuw
loopen. Ze zagen er schraaltjes uit. De kleertjes, die ze
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 44
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.